1. BEWIJSRECHT, STELLEN, BETWISTEN, BEWIJSLASTVERDELING Flashcards
(18 cards)
De stagiaire kan in een concrete zaak vaststellen in hoeverre ieder van partijen is gehouden stellingen in te nemen, te betwisten en te bewijzen.
De stelplicht rust op de persoon die een bepaalde rechtsgevolgen wil verbinden aan zijn stellingen. Zie 150 Rv jo 21 Rv (aanvoeren feiten naar waarheid) jo 111 lid 2 Rv (petitum). De rechter mag de feiten niet aanvullen (24 R)
Let op, wanneer niet is voldaan aan de stelplicht dan wordt NIET aan bewijs toegekomen en wordt een bewijsaanbod van de partij op wie de stelplicht rust gepasseerd.
Betwisten: 149 lid 1 bw. De wederpartij op we niet de bewijslawst ex 150 rust zal de feiten voldoende moeten betwisten om te voorkomen dat de door eiser gestelde feiten als vaststaand worden beschouwd.
Betwisting kan dmv:
1) een bevrijdend verweer (ja, maar… eigen schuld, verjaring, rechtvaardiging) of
2) een betwistend/zelfstandig verweer (nee, want… geen overeenkomst).
Bewijs kan worden geleverd met alle middelen 152 Rv (vgl 128 Rv). Voor een zelfstandig bewijsaanbod gelden de volgende eisen:
a. De partij heeft aan de stelplicht voldaan;
b. Het aanbod is tijdig in de procedure gedaan;
c. Getuigenbewijs op dit punt moet wettelijk mogelijk zijn;
d. Het aanbod moet ter zake dienend zijn (met andere woorden: het
moet zien op stellingen die relevant zijn voor de toe- of afwijzing
van de vordering);
e. Het aanbod moet uitdrukkelijk zijn gedaan, voldoende concreet en
gespecificeerd zijn en niet te vaag.
De verdeling van bewijslast is aan de rechter. Hoofdregel is 150 Rv geldt, maar er zijn 5 uitzonderingen waardoor de bewijslast anders kan worden verdeeld.
De stagiaire kan in een concrete zaak vaststellen of een partij een verzwaarde stelplicht heeft, hoe deze partij aan deze verzwaarde stelplicht kan voldoen en wat de gevolgen zijn als zij dat niet doet.
Het spiegelbeeld van het bewijsvermoeden is de verzwaarde stelplicht. In dat
geval worden er aanvullende eisen gesteld aan de gemotiveerde betwisting van
een bepaalde stelling door een procespartij (op wie dus niet de bewijslast rust).
De gedachte achter deze verzwaarde stelplicht is ‘equality of arms’ in de situatie dat wordt geacht meer kennis / informatie te bezitten dan de eiser.
Het is dan aan de persoon op wie niet de bewijslast rust (ex 150 Rv )om aanvullende informatie aan te leveren aan de wederpartij om die wederpartij te ondersteunen bij het bewijs leveren.
Denk bijv aan beroepsaansprakelijkheid.
De stagiaire kan in een concrete zaak vaststellen hoe de stelplicht en bewijslastverdeling die in een bodemprocedure geldt, doorwerkt in een kort geding.
In kort geding gelden in beginsel andere regels.
De regels van art 21 (waarheidsplicht) en art 111lid 2 sub d Rv, art 128 Rv en 150 Rv (tav stelplicht) gelden wel.
De stagiaire kan in een concrete zaak vaststellen of een bewijsmiddel bewijskracht heeft en of het dwingende of vrije bewijskracht betreft.
Ingevolge art. 159 lid 1 Rv geldt dat een geschrift dat eruit ziet als een authentieke akte als zodanig
wordt beschouwd, tenzij er tegenbewijs wordt geleverd. De uiterlijke schijn brengt dus mee dat
men ervan uit dient te gaan dat het om een authentieke akte gaat. Voor onderhandse aktes geldt
niet zo’n bepaling. Volgens het tweede lid van art. 159 Rv levert een onderhandse akte waarvan
de ondertekening stellig wordt ontkend geen bewijs op zolang niet bewezen is dat die de
ondertekening afkomstig is.
vrije bewijsleer:
In het civiele procesrecht geldt als hoofdregel de vrije bewijsleer. Art. 152 lid 2 Rv luidt: ‘De
waardering van het bewijs is aan het oordeel van de rechter overgelaten, tenzij de wet anders
bepaalt’.
Dwingende bewijskracht
Dwingende bewijskracht is een uitzondering op de vrije bewijsleer. Hierbij dient de
rechter in beginsel de inhoud van het bewijsmiddel voor waar aan te nemen (art. 151 lid 1 Rv).
Tegen dwingend bewijs is ex art. 151 lid 2 Rv tegenbewijs mogelijk. Dit kan op grond van art. 152
lid 1 Rv geleverd worden door alle middelen.
Volgens de Hoge Raad is voor tegenbewijs tegen
dwingend bewijs in een akte voldoende dat het bewijs is ontzenuwd, bewijs van het tegendeel is
dus niet nodig.
Dwingend bewijs waartegen geen tegenbewijs mogelijk is heet beslissend bewijs.
Art. 157 lid 2 Rv kent onder bepaalde voorwaarden dwingende bewijskracht toe aan
partijverklaringen in onderhandse en authentieke akten. Deze dwingende bewijskracht geldt alleen
tussen de partijen, niet ten opzichte van derden.
Volgens art. 157 lid 1 Rv leveren de verklaringen van een ambtenaar in een authentieke akte
omtrent zijn eigen waarnemingen en verrichtingen dwingend bewijs op. Deze dwingende
bewijskracht geldt tegenover een ieder. Dingen die een ambtenaar zelf kan waarnemen zijn
bijvoorbeeld de identiteit van de partijen, de handtekeningen en de datum. Voor de feiten die een
ambtenaar niet zelf kan waarnemen geldt voor een authentieke akte dus hetzelfde als voor een
onderhandse akte (art. 157 lid 2 Rv).
Authentieke akten kunnen worden onderverdeeld in partijakten en proces-verbaalakten.
Bijv. Een verzekeringspolis is een onderhandse akte. Op grond van art. 157 lid 2 Rv heeft de
verzekeringspolis tussen de verzekeraar en de verzekerde dwingende bewijskracht. Art. 160 lid 1
Rv bepaalt dat de kracht van het schriftelijk bewijs in de oorspronkelijke akte gelegen is. Een kopie
heeft dus niet de bewijskracht van de oorspronkelijke akte.
De stagiaire kan in een concrete zaak bepalen of een beroep kan worden gedaan op het gezag van gewijsde en beschrijven wat de gevolgen van een geslaagd beroep daarop zijn.
check gezag = kracht van gewijsde?
Ingevolge art. 161 Rv levert een (1) in kracht van gewijsde gegaan, (2) op tegenspraak gewezen
vonnis waarbij (3) de Nederlandse strafrechter (4) bewezen heeft verklaard dat iemand een feit
heeft begaan, dwingende bewijskracht op. Als aan een van de vereisten niet is voldaan kan het
strafvonnis wel als bewijs dienen, het valt dan onder art. 152 lid 2 Rv.
Voor het civiele vonnis
geldt art. 236 Rv. Op grond van lid 1 hebben (1) beslissingen die de rechtsbetrekking in geschil
betreffen en (2) zijn vervat in een in kracht van gewijsde gegaan vonnis in een (3) ander geding
tussen dezelfde partijen bindende kracht. In geschillen met derden valt zo’n civiel vonnis onder
art. 152 lid 2 Rv.
De stagiaire kan van een concreet verweer vaststellen of dit betwistend of bevrijdend van aard is.
Indien de gedaagde de stelplicht en de bewijslast heeft van de feiten waarmee hij zijn verweer heeft
onderbouwd is er sprake van een bevrijdend verweer.
Het bevrijdend verweer moet worden
onderscheiden van het betwistende (gemotiveerde ) verweer. Dat is de gemotiveerde betwisting van de door de eiser gestelde feiten die de gedaagde dient te voeren om te voorkomen dat de door de eiser gestelde
feiten op grond van art. 149 lid 1 Rv komen vast te staan. Een betwistende verweer is een ‘nee, want-verweer’, een betwisting van de door de eiser gestelde feiten.
Een bevrijdend verweer is een
‘ja, maar-verweer’. Het is geen betwisting van de door de eiser gestelde feiten, maar de gedaagde doet een beroep op een andere norm die als hij bewezen beschouwt, dit verhindert dat de vordering
wordt toegewezen.
De stelplicht en de bewijslast van een bevrijdend verweer rusten op de gedaagde ingevolge de hoofdregel van art. 150 Rv. De eiser dient volgens art. 149 lid 1 Rv de stellingen van
de gedaagde gemotiveerd te betwisten, anders komen de feiten vast te staan.
Uit de wet is vaak af te leiden of de gedaagde de stelplicht en de bewijslast heeft, en er dus sprake
is van een bevrijdend verweer. De wet gebruikt bijvoorbeeld in een bijzin de woorden ‘tenzij’,
‘voorzover’, ‘behoudens’, ‘behalve’ of ‘mits’ om duidelijk te maken dat de gedaagde de bewijslast
heeft. Andere voorbeelden van bevrijdende verweren zijn een beroep op dwaling (art. 6:228 BW)
en het verweer dat reeds is betaald bij een vordering tot betaling van een koopprijs (zie art. 3:296
BW; op grond van dit artikel is voor toewijzing van de vordering alleen het bewezen zijn van de
overeenkomst en de levering vereist).
Wat is de waarheidsplicht?
uitgangspunt van / grondslag aan het bewijsrecht
Waarheidsplicht (art. 21 Rv):
o Rechter mag ambtshalve oordelen of aan de waarheidsplicht is voldaan.
o Discretionaire bevoegdheid van de rechter.
o Het gaat er om de bewuste leugen (het achterhouden en verdoezelen van voor de beslissing relevante feiten) uit te bannen.
o Volledig = alle feiten die kunnen leiden tot een oplossing van het geschil.
o Naar waarheid = kan meebrengen dat op een partij een spontante mededelingsplicht kan rusten ten aanzien van feiten die voor het eigen standpunt ongunstig zijn, maar wel kunnen bijdragen aan het gelijk van de wederpartij en waarvan zij wist of behoorde te weten dat de wederpartij niet met die feiten bekend was of redelijkerwijze bekend behoorde te zijn. o Processuele informatieplichten vloeien ook voort uit de stelplicht/motiveringsplicht ex 149 lid 1 Rv.
Wat is de substantiëringsplicht?
uitgangspunt van / grondslag aan het bewijsrecht
Substantiëringsplicht: (art. 111 lid 3 Rv en art. 30a lid 3 onder f en g Rv-KEI)):
eiser moet de door verweerder naar voren gebrachte preprocessuele verweren (redelijkerwijs bekende en te verwachten verweren) en de gronden daarvoor in de dagvaarding vermelden.
Wat is de bewijsaandraagplicht?
uitgangspunt van / grondslag aan het bewijsrecht
Bewijsaandraagplicht:
o art. 111 lid 3 Rv en art. 30a lid 3 onder f en g Rv-KEI voor eiser en 128 lid 5 Rv voor verweerder.
of artikel 353 in hoger beroep
o Geldt in ieder geval voor de stellingen waarvan de bewijslast (bewijsrisico) op die partij rust.
o Eiser moet ook de bewijsmiddelen en de getuigen waarmee hij zijn reactie op de preprocessuele verweren kan ondersteunen in de dagvaarding vermelden.
o Ook met betrekking tot tegenbewijs geldt dat de bewijsmiddelen die de stellingen onderbouwen moeten worden vermeld.
Wat is Hoor en wederhoor?
uitgangspunt van / grondslag aan het bewijsrecht
Hoor en wederhoor (art. 19 Rv): rechter mag geen acht slaan op nieuwe stellingen en feiten die in een laatste processtuk zijn aangevoerd en waarover de andere partij zich nog niet heeft kunnen uitlaten. Partijen moeten in de procedure voldoende gelegenheid hebben gehad de stelling van de wederpartij gemotiveerd te betwisten.
wat zijn de uitzonderingen op 150 Rv?
De verdeling van bewijslast is aan de rechter. Hoofdregel is 150 Rv geldt, maar er zijn 5 uitzonderingen waardoor de bewijslast anders kan worden verdeeld:
1) omkering bewijslast: bewijsrisico komt bij de andere partij te liggen;
2) omkeringsregel: NB de omkeringsregel wordt niet toegepast wanneer er nog teveel twijfel is over het bestaan van het causaal verband.
3) verlichten van bewijsrisico: stelplicht en bewijslast blijven rusten op die persoon die een beroep doe op de rechtsgevolgen maar er geldt een verzwaarde stel en motiveringsplicht.
4) verlichting van bewijsrisico ogv bewijsvermoedens. wanneer een rechter voorshands oordeelt dat bepaalde feiten vaststaan en een partij dus in zijnn bewijs ex 150 is geslaagd. De wederpartij wordt dan belast met het leveren van tegenbewijs.
Bewijsvermoedens kan ogv de wet, rechterlijk, processueel (procesgedrag), en jurisprudentie.
Wat is tegenbewijs en is een aanbod nodig?
de persoon op wie NIET de bewijslast rust ex 150 Rv kan tegenbewijs leveren. Dit tegenbewijs moet:
- ter zake dienend zijn;
- duidelijk zijn op welke stellingen het betrekking heeft;
- de stellingen moeten gemotiveerd betwist zijn.
Door het leveren van tegenbewijs kunne bewijsvermoedens worden ontkracht. Voldoende is dat door degene die tegenbewijs levert zoveel
twijfel wordt gezaaid dat de op het vermoeden berustende vaststelling
onhoudbaar wordt
Een AANBOD tot tegenbewijs door de wederpartij mogelijk bij alle wettelijke vermoedens van bewijs, tegen dwingend bewijs, voorshands bewezen verklaring, en na het aannemen van een omkeringsregel. Dit hoeft niet gespecificeerd te zijn.
Let op, GEEN AANBOD van tegenbewijs is nodig igv 168 Rv mbt het leveren van tegenbewijs dmv getuigen.
In hoger beroep moet het aanbod tot tegenbewijs ook voldoende gespecificeerd zijn en met toelichting waarom het nu in hoger beroep nodig - wel mogelijk is.
wat is tegendeelbewijs
De persoon die tegendeelbewijs levert trekt het bewijsrisico naar zich toe.
Wanneer de bewijslast is omgekeerd, dan zal die persoon tegendeelbewijs moeten leveren. Het is niet genoeg om te ontzenuwen.
er is dan al aangenomen dat er
causaal verband is en het tegendeel moet wordt bewezen. De persoon die tegendeelbewijs levert moet aannemelijk maken dat de normschending niet de oorzaak van de schade is.
wat is het verschil tussen zelfstandig bewijsaanbod vs tegenbewijs?
Er is een onderscheid tussen een bewijsaanbod gedaan door de partij met de
bewijslast (het ‘zelfstandig bewijsaanbod’) en een bewijsaanbod van een partij
die tegenbewijs moet leveren.
Een partij met de bewijslast zal zijn aanbod concreet en specifiek moeten maken.
Wie gaat verklaren en ten aanzien van welke stellingen? Bij tegenbewijs is het
niet noodzakelijk om het aanbod zodanig te specificeren. Dit omdat tegenbewijs
altijd tegen de grondslagfeiten gericht is.
De persoon die tegenbewijs levert moet bijv aannemelijk maken dat de schade mogelijk door andere oorzaken is ontstaan / moet het vermoeden
van het causaal verband aantasten.
wordt getuigenbewijs altijd toegelaten en wanneer niet?
Op grond van artikel 166 Rv kan een partij aanbieden om getuigenbewijs te leveren. Hiervoor is medewerking van de rechter nodig. In beginsel MOET de rechter dit toestaan, tenzij het gaat om:
(i) het niet strekt tot bewijs van relevante feiten (die tot beslissing van de zaak kunnen leiden); of
(ii) strekt tot aanvullend bewijs / er al bewijs is geleverd.
ALGEMENE EISEN
Een bewijsaanbod mag worden gepasseerd als het te laat in de procedure wordt gedaan.
Het mag ook worden gepasseerd als de betreffende partij niet aan zijn stelplicht heeft voldaan en het bewijs niet strekt om reeds betwiste feiten. Wat niet is betwist staat immers vast.
Het bewijsaanbod moet daarnaast voldoende concreet en specifiek zijn. Dit zal afhangen
van de omstandigheden van het geval. Bovendien gelden aanvullende eisen voor
het bewijsaanbod in hoger beroep.
Een rechter in eerste aanleg kan een bewijsaanbod weigeren als de partij eerder
in de gelegenheid is gesteld bewijs aan te bieden, maar dit niet heeft gedaan
(tenzij het gaat om nieuwe feiten. Wordt er daarna in hoger beroep gegaan, dan
prevaleert de herkansingsfunctie van het hoger beroep en moet die partij alsnog
worden toegelaten tot bewijs
Wat is aanvullend bewijs?
Voor een aanbod voor het leveren van aanvullend bewijs (als er al ander bewijs is geleverd of andere getuigen zijn gehoord) gelden strengere eisen.
Alle eisen aan een regulier bewijsaanbod blijven gelden, maar er moet ook worden aangegeven wat er nu meer of anders kan
worden verklaard door het extra bewijs / getuigenverhoor.
De rechter mag echter niet op grond van zijn waardering van de reeds afgelegde
verklaringen of de inhoud van de schriftelijke verklaringen, aan een
bewijsaanbod voorbijgaan, omdat hij daarmee ten onrechte vooruit zou lopen op
het resultaat van de bewijsvoering die nog moet plaatsvinden
Wanneer is er sprake van omkering van de bewijslast?
Van een omkering van de bewijslast is alleen sprake als:
(i) de wet dat bepaalt (artikel 150 Rv); of
(ii) dit voortvloeit uit de redelijkheid en billijkheid (of eigenlijk: strijd met
de goede procesorde).
Wettelijke uitzonderingen op de bewijslastverdeling doen zich bijvoorbeeld voor
bij aanrijdingen met motorrijtuigen (artikel 185 WVW) en
werkgeversaansprakelijkheid (artikel 7:658 BW).
Een ander voorbeeld is alternatieve causaliteit (artikel 6:99 BW).
Omkering van de bewijslast speelt ook
bij een beroep op artikel 6:89 of 7:23 (niet tijdig klagen):
Er zijn naast dwingen bewijs verschillende vormen van bewijs. Hoe zit het met bewijswaardering?
Zoals gezegd mag bewijs worden geleverd door alle middelen rechtens. Het is
vervolgens aan de rechter om het bewijs te waarderen (artikel 152 lid 2 Rv).
Wel zijn er een aantal specifieke bindende bepalingen over de waardering van
bepaalde bewijsmiddelen (zoals de regels over dwingende bewijskracht van
bepaalde akten). Uiteindelijk kan bewijs worden onderscheiden in de volgende
soorten:
(i) aanvullend bewijs (denk aan de bewijskracht van de verklaring van
een partijgetuige);
(ii) vrij bewijs (de rechter is vrij om dit bewijs te waarderen);
(iii) dwingend bewijs (de rechter is niet vrij om dit bewijs te waarderen,
maar tegenbewijs is WEL mogelijk); en
(iv) beslissend bewijs (dwingend bewijs, waartegen GEEN tegenbewijs kan
worden ingediend, zoals de zwarte lijst van artikel 6:236 BW).