1000 most common dutch words Flashcards
(79 cards)
1
Q
aanbod
A
offer/selection
2
Q
aanraken
A
to touch
3
Q
aanval
A
an attack
4
Q
af
A
finished
5
Q
afgelopen
A
finished
6
Q
afhangen
A
to depend on
7
Q
afmaken
A
to finish/to kill
8
Q
afspraak
A
appointment
9
Q
afval
A
rubbish
10
Q
algemeen
A
(in) general
11
Q
angst
A
fear
12
Q
bedekken
A
to cover
13
Q
bedreven
A
motivated/fervent
14
Q
begrip
A
an understanding
15
Q
beker
A
cup/mug
16
Q
bel
A
a (door) bell
17
Q
belofte
A
a promise
18
Q
beroemd
A
famous
19
Q
beroep
A
profession
20
Q
bevatten
A
to understand/grasp
21
Q
bewegen
A
to move
22
Q
bewolkt
A
cloudy
23
Q
bezoek
A
visit
24
Q
bieden
A
to offer
25
blad
a leaf
26
blazen
to blow
27
bodem
bottom
28
boete
fine (noun)
29
boon
a bean
30
boord
deck (of a ship)
31
bot
bone (noun) / rude (adj)
32
brandstof
fuel
33
breed
wide
34
Bruikbaar
Usable
35
De bui
The rainshower
| Or the mood
36
De Conditie
Condition/fitness
37
Dienen
To serve a purpose
38
Doorzichtig
Transparent
39
De draad
The thread
40
Draaien
To spin/turn
41
Dragen
To carry/wear
42
Drijven
To float
43
Eenheid
Unit (of measurement)
44
Eisen
To demand
45
Enkele
A small number
46
Enkel
Only (e.g. I want only cream, no crumble)
47
Falen
To fail
48
Het feit
The fact
49
Fel
```
Bright
Or sharp (as in harsh)
```
50
De Gebeurtenis
A happening/event
51
Het Gebied
The area
52
De geboorte
The birth
53
Gebruikelijk
Customary
54
Gedragen (ik gedraag me goed)
To behave (I behave well)
55
Gehoorzamen
To obey
56
Met gemak
With ease
57
Het genot
The pleasure/enjoyment
58
Het gereedschap
The tools (can't be singular)
59
Geschikt
Suitable
60
Gespannen
Tense
61
De geur
The scent/smell
62
Het gevolg
The consequence
63
Het gewicht
The weight
64
Het gif
The poison
65
Glad
Slippy
66
Het graf
The grave
67
De grens
The border
68
Groeien
To grow
69
Grof
Rough/rude
70
Haast
Nearly
| Or haste
71
Het hert
A deer (the big kind you get in the Netherlands)
72
Hoewel
Even though
73
Ieder
Every (ieder+een = everyone)
74
Het ijzer
Iron (the metal)
75
Het strijkijzer
An iron (for clothes)
76
De kaars
The candle
77
De kaart
The map
78
Kappen
To chop down (usually trees)
| Or to stop
79
De kennis
The knowledge
| Or the acquaintance
