Bruiloft Flashcards
1
Q
The groom
A
De bruidegom
2
Q
The ceremony
A
De ceremony
3
Q
A suit
A
Het pak
4
Q
The bubble blowing solution
A
De bellenblaas
5
Q
Communal
A
Gezamenlijk
6
Q
The marriage
A
Het huwelijk
7
Q
The wedding ring
A
De trouwring
8
Q
The champagne
A
De champagne
9
Q
The sparkler
A
Een sterretje
10
Q
A performance
A
Een optreden
11
Q
To arrive
A
Aankomen
12
Q
To travel
A
Reuben
13
Q
A treasure hunt
A
Een speurtocht
14
Q
Yes, I do
A
Ja, ik wil
15
Q
The wedding cake
A
De bruidstaart
16
Q
The tractor
A
De trekker
17
Q
The dinner
A
Het diner
18
Q
The smoked mackerel
A
De gerookte makreel
19
Q
The beetroot
A
De biet
20
Q
The herring
A
De haring
21
Q
The apple sauce
A
De appelmoes
22
Q
To spin
A
Ronddraaien
23
Q
The lake
A
Het meer
24
Q
The signature
A
De handtekening
25
The witness
De getuige
26
Different
Verschillend
27
The campsite
De camping
28
The pitch (camping)
De kampeerplaats
29
The photographer
De fotograaf
30
The invitation
De uitnodiging
31
The engagement
De verloving
32
De Belangstelling
The I nterest
33
De inzet
The effort you put in/the contribution
34
De eigenschap
The characteristic
35
Aansluiten
To connect to
36
Voorbereiden
To prepare
37
Ongeacht
Regardless
38
Het geslacht
The gender
39
Het gezin
The family (mum, dad, kids)
40
Muziek draaien
To play music
41
Het spreekt me aan
I like it/it speaks to me
42
De bijdrage
The contribution
43
Het vrijwilligerswerk
The voluntary work
44
Momenteel
At the moment
45
Het lid
The member
46
De zaal
The hall
47
De mogelijkheid
The possibility
48
Het genot
The enjoyment
49
Tastbaar
Tangible
50
De deskundige
The expert
51
Het geheel
The whole, everything together
52
De sfeer
The atmosphere
53
Passen
To suit/to fit
54
De overheid
The government
55
Het gezelschap
The company (or people)
56
Boeiend
Interesting
57
Ontroerend
Moving
58
Beseffen
To realise
59
De aanvulling
The addition
