July 2016 Flashcards
(66 cards)
1
Q
De Weide
A
Meadow
2
Q
Te Voorschijn halen
A
To reveal
3
Q
Het Sprookje
A
Fairytale
4
Q
Eenvoudig
A
Simple
5
Q
De Glans
A
Sheen
6
Q
Kwetteren
A
Tweeting
7
Q
Plotseling
A
Suddenly
8
Q
De mand
A
Basket
9
Q
Het dorp
A
Village
10
Q
Het afscheid
A
The goodbye
11
Q
Huiswaards
A
Homewards
12
Q
Herberg
A
Inn
13
Q
Mispoes
A
Someone who’s wrong
14
Q
Eigenaardig
A
Curious/odd
15
Q
Medelijden
A
Sympathy
16
Q
Lijden/Leiden
A
To suffer/to lead
17
Q
De la
A
The drawer
18
Q
De vijzel
A
The mortar and pestle
19
Q
Het ijzer
A
The iron
20
Q
De ketting
A
The chain
21
Q
De schemering
A
The dusk
22
Q
Het kwaad
A
The evil
23
Q
Onnozel
A
Dumb
24
Q
De kei
A
The large pebble
25
De haan
The rooster
26
Aardappelpuree
Mashed potato
27
De koningin
The queen
28
De veer
The feather
29
Ontdekken
To discover
30
De pijl
The arrow
31
Een blik
A look (on someone's face)
32
Verbitterd
Bitter
33
Blijken
To turn out (he turned out to be liar)
34
Het vermoeden
The suspicion
35
Bedroefd
Sad
36
Wenden
To turn to
37
Graven
To dig
38
Wieden
To weed
39
De bijenkorf
The bee hive
40
Nieuwsgierig
Curious (wanting to know thing)
41
Turen
To gaze
42
De grendel
The bolt (in a door, to lock it)
43
Het luik
The shutter
44
Een kreet
A cry/shout
45
Ten slotte
At last/eventually
46
Eenmaal
Once
47
Zowel ... als ...
Both ... and ...
48
Het dal
The valley
49
nauwelijks
hardly
50
Gevaarlijk
Dangerous
51
De vijand
The enemy
52
naar (adj)
Unpleasant
53
Schrikken
To startle/scare
54
Rillingen
Shiver
55
Liepen
Walked
56
Heersen
To rule
57
Wreed
Cruel
58
Tonen
To show
59
Verwoesten
To destroy
60
Diegene
The person who
61
Gunnen
To think someone deserves something
62
Hij gunt je het licht in de ogen niet
He doesn't think you deserve the light in your eyes (Ie he is selfish)
63
Het ongedierte
The pest/vermin
64
Aanvoeren
Direct/lead
65
Strijd
Battle/struggle
66
Subject verb xxxx xxxx xxxx other verbs
Subject verb time manner place other verbs
