H14 Stress Flashcards

1
Q

Noem drie soorten chronische stressoren met voorbeelden.

A
  1. Maatschappelijke stressoren (armoede, racisme, werkloosheid)
  2. Belangrijke levensgebeurtenissen (beginnen aan nieuwe baan, huwelijk)
  3. Dagelijkse ergernissen (wachten in een file)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Beschrijf burn-out.

A

Syndroom van emotionele uitputting, depersonalisatie en verminderde prestaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem de 6 belangrijke factoren in het burn-out model van Maslach en Leiter.

-> BeWWeZen RoG

A
  1. werklast
  2. zeggenschap
  3. beloning
  4. gemeenschap
  5. rechtvaardigheid
  6. waarden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Beschrijf de drie stadia van het algemeen aanpassingssyndroom.

A
  1. Alarmfase
    - Toename van adrenaline hormonen
    - Sympathisch zenuwstelsel treedt in werking
  2. Weerstandsfase
    - Afname van adrenaline hormonen
    - Tegenreactie van parasympathisch zenuwstelsel
    - Weerstand werkt alleen tegen oorspronkelijke stressor
  3. Uitputtingsfase
    - Arousal uit alarmfase keert terug
    - Parasympathisch zenuwstelsel reageert op arousal
    - Als stressor niet verdwijnt sterft organisme
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is tend-and-befriend?

A

Waar flight-or-fight meer een mannelijke reactie is, komt de tend-and-befriend reactie eerder voor bij vrouwen. Ze beschermen hun nakomelingen en zoeken sociale steun.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een moderator? Noem 5 moderatoren.

A

Een moderator voorkomt dat een stressor stress veroorzaakt.

  1. persoonlijkheidstype B
  2. interne locus of control
  3. optimisme (3 attributies)
  4. weerbaarheid (3 factoren)
  5. veerkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Beschrijf de drie factoren horende bij de moderator “optimisme”.

A

a) toeschrijven aan de specifieke situatie ipv algemene omstandigheden:
- ik heb een laag cijfer gehaald
- ipv ik doe het slecht op school

b) toeschrijven aan situationele factoren ipv persoonlijke factoren:
- het lage cijfer komt omdat ik niet goed gestudeerd heb
- ipv het lage cijfer komt omdat ik dom ben

c) situaties zijn tijdelijk ipv permanent, dus dat lage cijfer kan nog opgehaald worden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Beschrijf de drie factoren horende bij de moderator “weerbaarheid”. (tuc)

A

a) uitdaging
b) toewijding
c) controle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Beschrijf de factoren horende bij de moderator “persoonlijkheidstype B”.

A

Dit zijn mensen met een aantal kenmerken zoals werken in een regelmatig tempo, genieten van prestaties, accepteren mislukkingen makkelijker.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Beschrijf waarom een interne locus of control helpt als moderator van stress.

A

Een interne locus of control betekent dat je het gevoel hebt dat je zelf controle kan uitoefenen op de situatie, in plaats van dat deze afhankelijk is van externe factoren. Mensen met een interne locus of control zien stressvolle situaties daarom als meer beheersbaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is aangeleerde hulpeloosheid?

A

Een verschijnsel waarbij iemand vaak pogingen heeft ondernomen te ontsnappen aan een bedreigende situatie en waarbij dit niet gelukt is. Daarom hebben ze geleerd om negatieve gebeurtenissen toe te schrijven aan hun eigen gebreken of aan externe omstandigheden waarover ze geen controle hebben.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Beschrijf de factoren horende bij de moderator “veerkracht”.

A

Veerkracht is de capaciteit om je aan te kunnen passen en welzijn te bereiken in weerwil van ernstige bedreigingen van de ontwikkeling (denk aan Stephen Hawkings). Lijkt aangeboren te zijn en samen te hangen met de eigenschappen extravert, consciëntieus en optimistisch.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Noem 4 positieve keuzes in levenswijze die bijdragen aan het tegengaan van stress.

A
  1. Sociale ondersteuning
  2. Lichaamsbeweging
  3. Voeding en dieet
  4. Slaap en meditatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Beschrijf het verschil tussen afweer en coping.

A

Afweer is het reduceren van de symptomen van stress of verminderen van het bewustzijn van de symptomen. Dus bijvoorbeeld naar een feestje gaan voor afleiding als je niet goed geleerd hebt voor een examen morgen.

Coping is erop gericht om iets te doen aan de oorzaak van stress en niet alleen de symptomen te verminderen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Beschrijf probleemgerichte en emotiegerichte coping.

A

Probleemgerichte coping is erop gericht om iets te doen aan het probleem dat stress veroorzaakt.

Emotiegerichte coping is erop gericht om intern anders te reageren op een stressor, dus je eigen emotionele reactie aan te passen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is cognitieve herstructurering?

A

Het met een minder stressvol perspectief proberen te kijken naar stressoren.

17
Q

Wat is neerwaarts en opwaarts sociaal vergelijken?

A

Neerwaarts sociaal vergelijken = kijken naar iemand die het nóg slechter heeft dan jij en beseffen dat het voor jou dus wel meevalt.

Opwaarts sociaal vergelijken = kijken naar iemand die beter weten om te gaan met een stressor dan jijzelf en hier inspiratie uit halen.

18
Q

Noem 5 verschillen copingstrategieën.

A
  1. Probleem- en emotiegerichte coping
  2. Cognitieve herstructurering
  3. Sociale vergelijkingen
  4. Positieve emoties
  5. Betekenis vinden
19
Q

Beschrijf de copingstrategie “positieve emoties”.

A

Mensen die meer positieve emoties beleven leven langer en kunnen beter met stressoren omgaan. Het is dus een goed idee om actief positieve zaken op te merken in je leven. (positieve psychologie)

20
Q

Beschrijf de twee factoren die een rol spelen bij de copingstrategie “zoeken naar betekenis”.

A

Twee zaken spelen een rol:

  1. Zingeving = voor onszelf kunnen uitleggen waarom iets gebeurd is en dat het zo moest zijn.
  2. Zoeken naar een positieve betekenis = proberen iets positiefs aan de situatie te zien.

Voorbeeld:
Iemand die langdurig ziek is komt te overlijden, dit past in onze verwachting (zingeving). Het positieve hieraan is dat je zelf meer beseft hoe waardevol het leven is.

21
Q

Wat is de definitie van mindfulness?

A

Het met een nieuwsgierige, oordeelvrije en accepterende houding richten van de aandacht op directe ervaringen zoals gedachten en gevoelens.

22
Q

Wat is de definitie van subjectief welbevinden?

Welke drie factoren hebben hierop de meeste invloed?

A

Een manier waarop een individu zijn of haar leven beoordeelt, inclusief cognitieve en emotionele reacties. Ook wel ‘geluk’.

  1. Tevredenheid met het eigen leven.
  2. Relatief veel positieve emoties.
  3. Relatief weinig negatieve emoties.
23
Q

Wat is primaire en secundaire controle?

A

Primaire controle = iets doen aan de stressor zelf.

Secundaire controle = iets doen aan de reactie op de stressor.