H8 Bewustzijn Flashcards

1
Q

Definitie van bewustzijn.

A

Het proces waarmee de hersenen een mentaal model creëren van onze ervaringen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Noem drie manieren voor brain imaging.

A
  1. eeg
  2. MRI
  3. CT-scan
    (of: fMRI, PET-scan)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Noem 3 modellen voor de bewuste en onbewuste geest.

A
  1. Freud en de ijsberg
  2. James’ stream of consciousness
  3. Computermetafoor
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Uit welke 3 niveaus bestaat de ijsberg van Freud? Beschrijf deze niveaus.

A
  1. Bewustzijn: gedachten en percepties
  2. Voorbewuste: herinneringen en opgeslagen kennis
  3. Onbewuste: verlangens, angsten, gewelddadige motieven, immorele neigingen etc.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het verschil tussen bewustzijn en voorbewuste qua verwerking van informatie?

A

Het bewustzijn kan alleen maar serieel verwerken, dus één ding tegelijk en achtereenvolgens. Het voorbewuste is in staat tot het verwerken van meer informatie naast elkaar, dus tegelijkertijd = parallel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is priming?

A

Een techniek waarbij impliciete herinneringen worden voorzien van een label dat het terughalen van die herinneringen stimuleert, zonder dat de persoon zich bewust is van het verband tussen label en herinnering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat wordt bedoeld met stream of conciousness?

A

Hiermee wordt bedoeld dat ons bewustzijn bestaat uit een constante stroom van veranderende sensaties, percepties, gedachten, herinneringen, gevoelens, motieven en verlangens.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Welke twee bewustzijn niveaus onderscheidde William James?

A
  1. Focusbewustzijn

2. Perifeer bewustzijn (geeft betekenis en context)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Welke drie functies heeft ons bewustzijn?

A
  1. Restrictie
  2. Combinatie
  3. Manipulatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat wordt bedoeld met de bewustzijn functie “restrictie”?

A

Hiermee wordt bedoeld dat ons bewustzijn ervoor zorgt dat we onze aandacht niet op alle binnenkomende prikkels tegelijk hoeven te richten, om informatie overload te voorkomen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat wordt bedoeld met de bewustzijn functie “combinatie”?

A

Ons bewustzijn combineert binnenkomende sensaties met herinneringen, emoties, motieven en andere psychische processen bij het proces van perceptie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat wordt bedoeld met de bewustzijn functie “manipulatie”?

A

In ons bewustzijn kunnen we de wereld om ons heen als een mentaal model manipuleren, zodat we kunnen denken en plannen, voorstellingen maken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een coma?

A

Een coma is een toestand van diepe bewusteloosheid waarbij de patiënt niet meer de normale slaap-waakcyclus doormaakt. Duurt meestal enkele dagen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie van dagdromen.

A

Een veelvoorkomende toestand van bewustzijn, waarbij de aandacht verschuift van de externe omgeving naar interne gedachten, wensen, verlangens en fantasieën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarom dagdromen we? Is het nuttig of schadelijk? Noem twee nadelen van dagdromen.

A

Dagdromen is wat de geest doet wanneer het niet wordt belast met binnenkomende prikkels, is gerelateerd aan de standaardmodus van de hersenen die actief blijft tijdens rustende waaktoestand.

Het is niet schadelijk maar:

  1. Kan de herinneringen aan net aangeleerde stof uitwissen.
  2. Mensen zijn minder gelukkig tijdens het dagdromen dan als ze aan een nuttige taken bezig zijn.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Definitie van REM-slaap.

A

Periode in de slaap die om de 90 minuten terugkeert. Wordt gekenmerkt door snelle bewegingen met de ogen en dromen.

17
Q

Wat zijn de drie kenmerken van normale slaap?

A
  1. Cycli van 90 minuten.
  2. Diepe slaap aan het begin van de nacht.
  3. REM slaap aan het einde van de nacht.
18
Q

Waarom slapen we? (4)

A
  1. Energie besparen op momenten dat we niets anders hoeven te doen.
  2. Bevordert verstandelijk functioneren.
  3. Herstellende functie voor lichaam en geest.
  4. Wegspoelen niet relevante informatie.
19
Q

Noem enkele slaapstoornissen. (4)

A
  1. Slapeloosheid (insomnia)
  2. Slaapapneu
  3. Narcolepsie
  4. Pavor Nocturnus
20
Q

Leg, in het kader van psychoanalytische theorie, uit wat de volgende begrippen betekenen:

  1. Manifeste inhoud
  2. Latente inhoud
A
  1. De verhaallijn van de droom

2. De veronderstelde symbolische betekenis van de droom

21
Q

Wat is de activatie-synthesehypothese?

A

De activitatie-synthesehypothese stelt dat dromen ontstaan door willekeurige elektrische activatie in de hersenstam. Dromen zijn een poging van je hersenen om betekenis te geven aan deze willekeurige activiteit.

22
Q

Definitie van hypnose.

Is hypnose een afzonderlijke bewustzijnstoestand?

A

Opzettelijk veranderde bewustzijnstoestand die wordt gekenmerkt door toegenomen beïnvloedbaarheid en ontspanning.
Meningen zijn verdeeld.

23
Q

Factoren die bepalen in welke mate iemand gevoelig is voor hypnose.

A

Belangrijkste factor is de mate waarin iemand open staat voor suggestie. Maar ook leeftijd.

24
Q

Noem de toepassingen van hypnose. (3)

A
  1. Onderzoek naar verbinding lichaam en geest.
  2. Behandeling psychische stoornissen.
  3. Pijnbestrijding
25
Q

Definitie van meditatie.

A

Een vorm van veranderd bewustzijn die meestal wordt opgeroepen door concentratie op terugkerend gedrag, het aannemen van een bepaalde houding en afsluiting van externe prikkels. Doel kan zijn: spirituele verlichting, vergroten zelfkennis en welzijn.

26
Q

Voordelen van meditatie. (4)

A
  1. Verandering in hersengolven, vooral activiteit in de frontaalkwabben die te maken heeft met positieve emoties.
  2. Gunstige veranderingen qua bloeddruk en stresshormonen.
  3. Meer ontspanning, minder angst.
  4. Bevorderlijk voor aandacht en probleemoplossend vermogen.
27
Q

Definitie van psychoactieve middelen.

A

Chemische stof die mentale processen en gedrag beïnvloedt doordat het een bepaald effect heeft op het zenuwstelsel.

28
Q

Noem de 4 soorten psychoactieve middelen met elk een voorbeeld.

A
  1. Opiaten (Morfine)
  2. Hallucinogenen (Ketamine)
  3. Kalmerende middelen (Alcohol)
  4. Stimulerende middelen (Cocaïne)
29
Q

Wat doen hallucinogenen?

A

Middel die perceptie verandert, zowel innerlijk als extern. Bewustzijnsverruimend effect.

30
Q

Wat doen opiaten?

A

Middelen die lichamelijke sensaties en responsen op stimulatie onderdrukken.

31
Q

Wat doen kalmerende middelen?

A

Middelen die psychische en lichamelijke activiteit afremmen doordat ze het transport in het zenuwstelsel belemmeren.

32
Q

Wat doen stimulerende middelen?

A

Verhoogt de activiteit door meer afgifte van dopamine en noradrenaline.