16. Groei en ontwikkeling Flashcards

1
Q

Y-chromosoom

A

mannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

x-chromosoom

A

vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Hoe verloopt de lichaamsgroei in de fase kleuter/puber

A

gelijkmatig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Hoe start de puberteit

A

genetisch rijpingsproces van de kernen in de hypothalamus die de hypofyse aansturen
verandering hormoonspiegel in het bloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

wat maken de primaire geslachtshormonen aan (eierstokken en zaadballen)

A

gesclachtscellen en geslachtshormonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

wat beinvloeden de gelachtshormonen

A

onder meer de spierontwikkeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Waar zorgt groeihormoon voor

A

groei en herstel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar vindt de aanmaak van het groeihormoon plaats

A

in de hypofyse onder invloed van het hypotalamus hormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Waardoor ontstaat in eind puberteit een verschil in lengte tussen jongens en meisjes

A

groeihormoon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Mannelijk gelachtshormoon

A

testosteron

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Werking testosteron

A

ontwikkeling, in stand houden secundaire geslachtskenmerken en spieren / beenderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vrouwelijk geslachtshormoon

A

oestrogeen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Hoe wordt oestrogeen gevormd

A

door de eierstokken belangrijke rol in de cycles menstruatie / ovulatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

proprioceptieve zintuigen

A

onderdeel van het mechanisme van de motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

proprioceptie

A

is een zintuig en bevindt zich in onze spieren/gewrichten is van belang voor balans en motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sensomotoriek (zintuigen)

A

lichaamsbewegingen die tot stand komen via een sensorische prikkel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Motoriek (bewegingen)

A

alle lich. bew waarbij het ZS is betrokken valt hieronder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wanneer kan een baby zijn moeder bewust aankijken en herkennen

A

Na 4 tot 6 weken na de geboorte, omdat de visuele schors klaar ligt maar het geheugen is nog leeg

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Het netvlies van de ogen is na de geboorte niet gelijk operationeel

A

het is in de baarmoeder nog niet bloodgesteld aan licht. Het netvlies zal dus eerst moeten wennen aan het contrast veschil tussen licht en donker

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Klopt het dat blindgeboren kinderen later leren kruipen dan normaal ziende kinderen

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

behoort bewust aankijken tot de sensomotoriek

A

nee tot de motoriek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

spiertonus

A

natuurlijke spierspanning van de spier in rusttoestand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Heeft een baby in de eerste weken na de geboorte controle over de lichaamshouding

A

Er is geen enkele controle voer lichaamshouding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Wat is het eerste onderdeel van de lichaamshouding die een baby leert beheersen

A

het hoofd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Hoeveel weken duurt het voordat het regelsysteem voor de hoofdbalans is ontwikkeld

A

10 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Na hoeveel weken kan een kind met ondersteuning rechtop zitten

A

20 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Na hoeveel weken kan een kind zelfstandig loszitten

A

35 weken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

Rond welke leeftijd kunnen kinderen lopen

A

rond de 12 maanden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

wat gaat er vooraf aan de ontwikkeling van lopen

A

ontwikkeling van lichaamsbalans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

waar worden leerprocessen van bewegingsvaardigheden opgeslagen

A

in het motorisch geheugen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Welke bew. vaardigheden vinden volledig geautomatiseerd plaats

A

lopen en grijpen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

Waar krijgt bij lezen het taalcentrum zijn info uit

A

de visuele hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

waar vindt de coordinatie van het taalgebruik plaats

A

in een gebied van de temporale hersenschors

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Hersenschors (cortex cerebri)

A

primair
secundair
tertiar

35
Q

Frontale kwab

A

motoriek, schrijven, taal, spraak om te spreken

36
Q

parietale kwab

A

gevoel

37
Q

occiptale kwab

A

zien en visuele waarnemingen, herkenning

38
Q

temporale kwab

A

spraakcentrum voor het verstaan verbaal en auditief

39
Q

vanuit welke kwab worden spreken en schrijven gecoordineerd

A

frontale kwab

40
Q

Heeft het strottenhoofd van de mens een unieke bouw/functie t.a.v. alle overige zoogdieren

A

ja

41
Q

zijn stembanden onderdeel van het strottenhoofd

A

ja

42
Q

Hoe worden stembanden aangestuurd

A

door spieren in de hals en lucht langs de stemplooien

43
Q

Hoe ontwikkeld bij een baby zich het begrip van taal

A

via associaties tussen woorden en hun betekenis

44
Q

Waarvan is het bereikbare niveau van taalontwikkeling mede afhankelijk

A

aanleg

45
Q

Wanneer is de invloed van de schildklier op de lichaamsgroei

A

alleen van toepassing wanneer de schildklier niet normaal functioneert

46
Q

Hoe wordt de lichaamsgroei geregeld

A

door de hypofyse

47
Q

Hypofyse

A

De hypofyse is een aanhangsel van de hersenen, gelegen in de holte van de hersenbasis, zo groot als een erwt

48
Q

Somatotroop hormoon STH

A

is een groeihormoon en regelt de lich.groei

49
Q

Hoe ontstaat vershil in lichaamslengte

A

vooral genetisch bepaald

50
Q

BMI berekenen

A

aantal kilo’s gedeeld door het kwadraat van de lichaamslengte in meter

51
Q

Adipositas / obesitas

A

overgewicht een ongezond overschot aan vetweefsel

52
Q

BMI

A

18,5 - 25 gezond volwassene
25-30 overgewicht
boven de 30 ernstig overgewicht

53
Q

Houdt bmi rekening met lichaamsbouw

A

nee

54
Q

risico’s van overgewicht

A

hart en vaataandoeningen (arterosclerose)
suikerziekte type 2
artrose aandoening kraakbeen en gewrichten

55
Q

Hoe wordt de verandering van BMI in de puberteit veroorzaakt

A

door het effect van gelachtshormonen

56
Q

welke indicatie geeft de dikte van de huidplooi

A

percentage lichaamsvet

57
Q

wat verstaan we onder goede lich. conditie

A

fitheid is optimaal en dat de motorische eigenschappen optimaal getraind zijn

58
Q

Wat is een belangrijke voorwaarde voor sportdeelname

A

plezier

59
Q

Welke voorwaarde is in de jeugd voor daadwerkelijke deelname

A

aanleg voor sport

60
Q

Wat is een laag uithoudingsvermogen

A

vroegtijdig vermoeide spieren tijdens lichamelijke inspanning

61
Q

Dyslexie

A

een storing/afwijking in de verbinding tussen de visuele hersenschors en het taalcentrum

62
Q

Wat heb je bij dyslexie nodig

A

extra tijd om goed te kunnen lezen

63
Q

heeft dyslexie invloed op spraak

A

nee

64
Q

Blijft dyslexie altijd bestaan

A

ja en hierdoor dus ook het niveau verschil

65
Q

Heeft iemand met ADHD een beperkt intelligentieniveau

A

nee

66
Q

Waar bevindt zich het regelcentrum van de geslachtsrijping in de puberteit

A

in de hypotalamus

67
Q

Waardoor wordt de geslachtsrijping in de puberteit bewerktstelligd

A

Door hormonen van de geslachtsorganen eierstokken en zaadcellen

68
Q

Wat regelt de hypothalamus

A

de hormoonproductie van de hypofyse

69
Q

wat regelt de hypofyse

A

de hormoonproductie van de gelachtsorganen

70
Q

Menarche

A

tijdstip van de eerste menstruatie

71
Q

Wat gebeurt er doordat de menarche (eerste menstruatie) het laatste decennia vroegtijdig optreed

A

dit wordt in verband gebracht met de procentuele stijging van het aantal meisjes met adipostas (overgewicht)

72
Q

androgene hormonen

A

mannelijke hormonen veroorzaakt bij vrouwen een mannelijk beharingspatroon

73
Q

Waarom vershilt de verhouding van spieren/vetmassa tussen mannen en vrouwen

A

ten gevolge van de invloed van het geslachtshormoon

74
Q

wat is seksuele differentiatie in de hersenen

A

de ontwikkeling van de hersenen in de foetale fase en in de eerste weken na de geboorte worden mede gestuurd door de geslachtshormonen

75
Q

Vanaf wanneer vindt seksuele differentiatie plaats van de hersenen

A

vanaf de foetale fase tot de eerste weken na de geboorte

76
Q

Onder invloed van welke hormonen staan in de foetale fase de hersenen onder invloed

A

geslachtshormonen

77
Q

heeft seksuele differentiatie van de hersenen betrekking op het seksuele gedrag

A

ja

78
Q

Hoe wordt de seksuele orientatie van een man of vrouw bepaald

A

door de seksuele differentiatie van de hersenen

79
Q

Is anorexia doorgaans het gevolg van een dissonant zelfconcept

A

ja

80
Q

Wat is een dissonant zelfconcept

A

onaangename spanning door tegenstijdigheid van gevoelens en gedachten van iemands kennis van wie hij /zij is

81
Q

Wanneer is de invloed van de peergroep (groep van gelijken) op het individu het grootst

A

in de puberteit

82
Q

wat Ligt doorgaans ten grondslag aan een depresssie in de puberteit

A

een dissonant zelfconcept

83
Q

Foetale fase

A

periode tussen het 8 weken oude embrio en de geboorte van de baby. Hierin groeit de foetus snel en ontwikkelingen de organen en weefsels zich verder