2. Pathologie Flashcards

(87 cards)

1
Q

Geriatrie

A

medisch specialisme voor de behandeling van bejaarden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschuift de aandacht bij ouderen 70+ van behandelende artsen van genezing naar verlichting

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wanneer krijg je een recessief erfelijke aandoening

A

van beide ouders een afwijking met hetzelfde gen erft (een afwijkende gen op beide chromosomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Recessief autosomaal erfelijke aandoening

A

bijde ouders zijn drager van het afwijkende gen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe kan de mutatie van een gen worden veroorzaakt

A

Door radioactieve straling / een virus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Polymorfisme

A

kleine verschillen, veelvormigheid. Het voorkomen van variaties in het DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Commensalisme

A

het samenleven van 2 organismen waarbij het ene daar voordeel van heeft en het andere er geen voor of nadelen van heeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Waar komt commensalisme voor

A

talloze bacterien in onze darmen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Patogene bacterien

A

bacterien die in ons lichaam een infectie of ziekte veroorzaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Sepsis

A

infectie van het bloed
Bloedvergiftiging
Een bacterie die zich in het bloed kan handhaven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

wat is een infectie

A

Wanneer ongewenst micro-organismen binnendringen en ongeremd gaan delen gifstoffen afgeven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

omschrijving infectie

A

besmetting met ziektekiemen bacterien en virussen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Besmetting

A

overdracht van een ziekte op iemand anders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

bestaan er verschillende soorten cellen voor de algemene en voor de speciefieke afweer tegen infectieziekten

A

ja

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waarmee kan een bacteriele infectie worden bestreden

A

Antibiotica

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

bacteriele infectie wat is dat?

A

als je besmet raakt met een infectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

wat zijn bacterien

A

organismen die slechts uit enkele cellen bestaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Wat is antibiotica

A

medicijnen tegen een ontsteking door een bacterie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Werkt antibiotica ook tegen een ontsteking door een virus

A

nee

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

wat is een virale infectie

A

een virusinfectie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Hoe kan het immuunsysteem een bacteriele infectie bestrijden

A

door de productie van antilichamen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

immuunsysteem

A

Afweersysteem, is het verdedigingssysteem van het menselijk lichaam. Verzorgt specifieke afweer tegen micro organismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Antigeen

A

Lichaamsvreemde stof/cel die in staat is om het afweersysteem te activeren.
Stof die het immuunsysteem activeert.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Lytokinen

A

celeiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
fagocyteert
opeet
26
ontsteking
(Inframmatie) Een algemene reactie van het lichaam op elke vorm van weefselschade
27
Immunologie
De leer van het afweersysteem dat verantwoordelijk is voor afweer, besmettelijke ziektes, allergische reacties, afstoting reacties tegen (vreemde) weefsels
28
vaccinatie
Beschermt tegen gevaarlijke ziekten waaraan je kunt overlijden of ernstige afwijkingen kunt overhouden. Het oproepen van antistoffen tegen zogenaamde antigenen van een specifieke ziekteverwekker.
29
Witte bloedcellen
Leukocyten
30
Antigenen
Eiwitdeeltjes die aan de buitenkant van cellen vastzitten. Ze zitten in lichaamseigen en lichaamsvreemde cellen. Witte bloedcellen kunnen dit herkennen
31
Fagocyten
Een soort witte bloedcellen die bacteriën opruimen door fagocytose omsluiting
32
Immunoglobulinen
Antistoffen-antilichamen behoren tot de globuline fractie van het bloed en vormen een belangrijk onderdeel van het immuunsysteem
33
micro organisme
Organisme wat te klein is om met het blote oog te zien bv eencellige bacteriën
34
Lymfocyten
witte bloedcellen die antistoffen kunnen aanmaken. Houden zich bezig met het doden van cellen waar iets mis mee is.
35
Milt
Orgaan dat zorgt voor de afweer tegen bacteriën Antistoffen aanmaken Verwijderen van bacteriën en ziektekiemen uit het bloed. Speelt een rol bij het lymfesysteem en bloedvatenstelsel
36
bloedgroepen
Eiwitten die zich aan de buitenkant van de rode bloedcellen verbinden
37
Wat is zwemmerseceem
schimmelinfectie
38
Wat speelt er een rol bij de bestrijding ven een virusinfectie door het lichaam
antistoffen spelen een wezelijke rol
39
Wat doen antistoffen
binden zich als een soort vlaggetjes aan het oppervlak van een bacterie/virus waarmee afweercellen gealermeerd worden om de bacterie of het virus op te ruimen
40
3 catagorieen bij brandwonden
1e graads - geen blaar/wond en de huid is niet stuk 2e graads - blaren, pijnlijk, huid rood, roze en glad 3e graads - zenuwen zijn aangetast
41
Ischemie
de doorbloeding van het achterliggende weefsel is verminderd
42
stenose
een lokale vernauwing en respectievelijke afsluiting van een bloedvat
43
wat kan ontstaan door homeostase
Ischemie en stenose
44
Trombose
de vroming van bloedstolsels in een bloedvat
45
Wat kan de oorzaak zijn van een infarct
een embolie
46
Embolie
een stolsel in een grote slagader of ader kan losschieten, met de bloedstroom meedrijven en dan elders een verstopping veroorzaken.
47
Wat is een infarct
respectievelijk een bloeding
48
Darmstoornissen gaan vaak gepaard met
Homeostase
49
Hemeostase
Homeostase is dus het op peil houden van de voedingsstoffen en afvalstoffen in de cellen via het interne milieu.
50
Tumor
latijns woord voor zwelling
51
Wat is een zwelling
Toename van vocht -ontstekingsproces Toename cellen - kankerproces
52
Toename cellen (kankerproces)
goedaardig (benigne) kwaadaardig (maligne)
53
Wat is kanker
een kwaadaardige tumor
54
Wat is het verschil tussen goedaardig en kwaadaardig
het verschil zit in de verspreiding van dochtercellen / uitzaaiingen
55
Goedaardig
dit is ingekapseld en groeit niet door in weefsel
56
Kwaadaardig
verdringt het gezonde weefsel doordat het infasief doorgroeit. Ze komen terecht in de lymfestroom. Stroomt met de lymfe mee naar de lymfeklieren waar ze uitgroeien tot nieuwe gezwellen. Kankercellen komen in de bloedbaan en stromen met het bloed mee naar andere organen.
57
Kan een kwaadaardig gezwel in de longen zich over alle organen in het lichaam verspreiden
ja
58
Wat is de oorzaak van kanker
dit ligt in de mutatie van genen
59
Zijn alle vormen van kanker erfelijk bepaald
nee
60
Waar is de kans op genezing van een kankergezwel mede van afhankelijk
het type cel waarvan het gezwel afkomstig is
61
Hoe wordt een tumor getypeerd
naar afkomst van het oorspronkelijke orgaan het soort weefsel het soort cel van dat weefsel
62
Hoofdcategorieen tumoren
carcinomen (kanker op huid, slijmvliezen en organen (borstkanker, darmkanker) sarcomen (in weke delen) bloedvormende tumoren
63
Een tumor is het resultaat van
ongeremde celdeling
64
Hoe ontstaat een tumor
uit stamcellen dit zijn lich.cellen met een delingsfunctie
65
Is alcohol een risicofactor voor kanker
ja voor diverse vormen
66
Hoe onderscheiden bacterien zich van (echte) cellen
Doordat ze geen celkern hebben. Ze bezitten wel dna maar dit wordt niet gescheiden van de rest van de cel door membraam
67
Hoe plant een bacterie zich voort
door te delen
68
Wat is pathogeen
ziektekiem
69
Wat veroorzaakt een pathogene bacterie
een infectie. Ze beschadigen de weefselstructuur en verstoren lichaamsfuncties
70
Hoe kun je een infectie onderdrukken
antibiotica (penicelline)
71
Hoe kun je een infectie herkennen
koorts slap voelen misselijkheid
72
Infectie met bacterie infectie met virus is dit makkelijk te onderscheiden
nee
73
Hoe reageert het lichaam op een infectie
met een ontstekingsreactie
74
Algemene syptomen infectie
roodheid, zwelling, warmte en pijn
75
wondinfectie
de wond raakt geinfecteerd doordat het immuunsysteem in de war is
76
ontsteking
een reactie van schade aan de membranen van cellen en in de cellen zelf Als de witte bloedcellen vechten om ons te beschermen tegen een infectie veroorzaakt door bijv. bactertie of virus of als het lichaam verwond raakt.
77
Waarbij speelt het immuunsysteem een hoofdrol
bij allergieen
78
Wat is een allergische reactie
de respons op een zekere antigene prikkel die overdreven is
79
auto-immuunaandoeningen hoe worden deze gekenmerkt
door ontstekingsreacties die veroorzaakt worden door antistoffen tegen lichaamseigen antigenen
80
Het immuunsysteem kan op 2 manieren ontsporen manier 1
bovenmatig reageren op een of ander antigeen waardoor een overdreven ontstekingsreactie word opgeroepen (hooikoorts, astma, overgevoeligheid darmen of huid
81
Het immuunsysteem kan op 2 manieren ontsporen manier 2
vorming van antistoffen die zich richten tegen antigenen van het eigen lichaam de zo geheten auto immuunaandoeningen
82
oedeem
vochtophoping in weefsel
83
Cytokinen
boodschappers van je afweersysteem.
84
Welke cytokinen (signaalstoffen zijn er)
hormonen feromonen neurotransmitters die de cellen gebruiken om met elkaar een met andere cellin in je lichaam te praten
85
Granulocyten
bepaald type witte bloedlichaampjes/cellen dat helpt om infecties te bestrijden door dat micro organismen fagocyteert (opeet)
86
Wat tref je aan in ontstoken weefsel
veel granulocyten
87
Leukocytose
Het aantal witte bloedcellen is verhoogd