16 Lernen, Schule, Universität Flashcards

(119 cards)

1
Q

de crèche, het kinderdagverblijf

A

die Kinderkrippe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een welopgevoed/ slecht opgevoed kind

A

ein gut/ schlecht erzogenes Kind

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de peuterleidster, de kleuterleidster, de juf

A

die Erzieherin

die Kindergärtnerin

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

de begeleider, de kleuterleider, de meester

A

der Erzieher

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de ondersteuning, de steun, de hulp

A

die Förderung

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

het advies, de raad

A

der Rat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de scholengemeenschap

A

die Gesamtschule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

de havoschool

A

die Realschule

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

op (een middelbare) school zitten

A

eine (weiterführende) Schule besuchen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

voor het eerst naar school gaan

A

in die Schule kommen

eingeschult werden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een jaar overdoen

A

eine Klasse wiederholen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

lesgeven

A

unterrichten

Unterricht geben/erteilen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

school verzuimen, spijbelen

A

den Unterricht versäumen/schwänzen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

in de les storen

A

den Unterricht stören

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

natuurkunde

A

Physik

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

scheikunde

A

Chemie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

sociale vakken

A

Sozial-/Gemeinschaftskunde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

CKV

A

Kunst

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

gymnastiek

A

Sport

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

sociale wetenschappen

A

Gesellschaftswissenschaften

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

artistieke vakken

A

künstlerische Fächer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

het schoolbord

A

der Tafel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de spons

A

der Schwamm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het onderwijs, de leer

A

die Lehre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
het cijfer, het punt
die Schulnote
26
het rapportcijfer
die Zeugnisnote
27
de bijles
die Nachhilfe
28
voldoende
befriedigend (3)
29
het vwo-eindexamen, het vwo-diploma, (Duits schoolexamen/diploma dat toegang geeft tot de universiteit)
das Abitur die allgemeine Hochschulreife die Matura
30
evenwel, maar
allerdings
31
het vwo, de vwo-school, (onderwijs dat/school die voorbereidt op de universiteit)
das Gymnasium
32
het schrift
das Heft
33
opschrijven, invullen
eintragen
34
onthouden
sich merken
35
overschrijven, afkijken
abschreiben
36
met elkaar kunnen opschieten
sich verstehen
37
de stilte
die Ruhe
38
oplettend, aandachtig
aufmerksam
39
saai
langweilig
40
zich dodelijk vervelen
vor Langeweile sterben
41
de opdracht, de oefening, de opgave
die Aufgabe
42
het huiswerk
die Hausaufgabe
43
het proefwerk, de schriftelijke overhoring
die Klassenarbeit
44
het schriftelijk huiswerk
die Schularbeit
45
(ge)makkelijk afgaan
leichtfallen
46
moeilijk
schwierig
47
de spreekbeurt, de presentatie
das Referat | die Präsentation
48
het alfabet
das Alphabet
49
spellen
buchstabieren
50
betekenen
bedeuten
51
opschrijven, noteren
aufschreiben
52
het (hand)schrift
die Schrift
53
zijn proefschrift schrijven, promoveren
seinen Doktor machen
54
de (academische) graad
der Titel
55
mediastudies
die Medienwissenschaft
56
onderzoeker worden, als onderzoeker werken
in die Forschung gehen
57
gebruiken
nutzen
58
nuttig zijn voor, baat hebben | dienen, in dienst staan van
nützen | dienen
59
de studie
das Studium
60
de studie Duits
das Germanistikstudium
61
de medische studie
das Medizinstudium
62
de studieplaats
der Studienplatz
63
zijn studie voltooien/afronden
das Studium abschließen
64
stoppen met zijn studie
das Studium abbrechen
65
de voltooide opleiding/studie, het diploma
der (Studien)abschluss
66
afhangen van iets
auf etwas ankommen | von etwas abhängen
67
zich inschrijven
sich immatrikulieren
68
de (studie)beurs
das Stipendium
69
het instituut
das Seminar | das Institut
70
van gedachten wisselen, discussiëren, debateren
diskutieren
71
de paneldiscussie
die Podiumsdiskussion
72
de praktijk
die Praxis
73
de mensa, de kantine
die Mensa
74
het buffet, de etensafgifte
die Ausgabe
75
de bibliotheek
die Bibliothek
76
het schriftelijk tentamen
die Klausur
77
tentamen afleggen
eine Klausur schreiben
78
vreselijk, verschrikkelijk
furchtbar | fürchterlich
79
(afsluitend examen van onverheidswege voor bepaalde universitaire studies, bijv. rechten)
das Staatsexamen
80
de oorkonde, de bul
die Urkunde
81
``` de proef(neming) het experiment ```
der Versuch | das Experiment
82
de data
die Daten
83
de afbeelding, het plaatje
die Abbildung
84
de methode, de manier
die Methode
85
de onderwijsinstelling, de opleidingsinstelling
die Bildungseinrichtung
86
de bijscholing, de training
die Weiterbildung
87
de volksuniversiteit
die Volkshochschule (VHS)
88
zich inschrijven, zich aanmelden
sich anmelden
89
de cursusleider, de docent
der Kursleiter
90
de vooruitgang, de voortgang, de vordering
der Fortschritt
91
verbeteren, vooruitgaan
(sich) verbessern
92
invullen
einsetzen
93
aanvullen, complementeren
ergänzen
94
aanvullen, invullen
einfügen
95
verbinden, koppelen
verbinden
96
het antwoordformulier
der Antwortbogen
97
plaatsen bij, toewijzen
zuordnen
98
de mededeling, het (omroep)bericht
die Durchsage
99
de module
das Modul
100
de aantekening
die Notiz
101
overschrijven, overnemen
übertragen
102
de slide
die Folie
103
introduceren, voorstellen, beginnen met
einführen
104
het paginanummer; het aantal pagina's
die Seitenzahl
105
volgend(e)
folgend
106
de inleiding
die Einleitung
107
de paragraaf, de passage
der Abschnitt
108
de regel
die Zeile
109
de tekstopbow, tekststructuur
der Textaufbau
110
de letter
der Buchstabe
111
de advertentie
die Anzeige
112
het commentaar, de opmerking
der Kommentar
113
de presentator
der Moderator
114
de feedback, de reactie, het antwoord
die Rückmeldung
115
de uitspraak
die Aussprache
116
het hulpmiddel
das Hilfsmittel
117
het spiekbriefje
der Spickzettel
118
de encyclopedie
das Lexikon
119
opzoeken
nachschlagen