24. werkwoorden Flashcards
(1138 cards)
gaan, lopen
andare
hebben
avere
verzeild raken, gebeuren
capitare
met zich meebrengen
comportare
doorgaan met iets
continuare a fare qc
moeten, mogen
dovere (qc a qu)
uitvoeren, maken, tot stand brengen
effttuare
zijn
essere
doen, maken
fare
afmaken
finire, finisco
kijken naar
guardare
nodig zijn, van belang zijn
importare
beginnen met, aanvangen
incominciare
interesseren
interessare
toelaten, verlaten
lasciare
wegnemen, verwijderen
levare
zetten, leggen, aantrekken
mettere
stellen, zetten, plaatsen
porre
kunnen, mogen
potere
teruggeven, maken, opleveren
rendere
voelen, hoeren, proeven, ruiken
sentire
ophouden met, stoppen met
smettere di
zijn, staan, zich bevinden, wonen, blijven
stare
aanspannen, neigen naar
tendere