24. werkwoorden Flashcards
1
Q
gaan, lopen
A
andare
2
Q
hebben
A
avere
3
Q
verzeild raken, gebeuren
A
capitare
4
Q
met zich meebrengen
A
comportare
5
Q
doorgaan met iets
A
continuare a fare qc
6
Q
moeten, mogen
A
dovere (qc a qu)
7
Q
uitvoeren, maken, tot stand brengen
A
effttuare
8
Q
zijn
A
essere
9
Q
doen, maken
A
fare
10
Q
afmaken
A
finire, finisco
11
Q
kijken naar
A
guardare
12
Q
nodig zijn, van belang zijn
A
importare
13
Q
beginnen met, aanvangen
A
incominciare
14
Q
interesseren
A
interessare
15
Q
toelaten, verlaten
A
lasciare