Het Uiterlijk Flashcards

0
Q

Grande/ piccolo

Bello/ brutto

A

Groot/klein

Leuk/lelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
1
Q

L aspetto

A

Het uiterlijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Bello (persona)

A

Knap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Simpatico

A

Aardig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Snello o sottile (cose)/ snello (persona) e bello/ in forma

A

Dun/ slank/ fit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Devi stare attento al tuo aspetto

A

Je moet OP je figuur Letten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Sciacquare

A

Spoelen

Met een conditionair

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

I nodi nei capelli
I ricci

Tagliare

A

De klitten
De krullen

Knippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

I capelli

A

Het haar
Kroeshaar
Kort haar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Un tipo

Trasandato, curato, strano

A

Een vent

Slordig, verzorgd, raar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Il segno particolare

Il colore della pelle

A

De kenmerk

De huidskleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

I tratti somatici

Le rughe

A

De gelaats.trekken

De rimpels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

La cicatrice

A

Het litteken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

La parrucca

L acconciatura

A

De pruik

De kapsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q
Avere un aspetto (sembrare)
Sembrare
Assomigliare
Notarsi
Avere uno sguardo
A
Uitzien
Lijken
Lijken op
Opvallen
Kijken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Calvo

A

Kaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Descrivere

A

Beschrijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Mettersi (profumo, mascara)
Truccarsi
Il profumo

A

Opdoen
Opmaken
De parfum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Il complimenti
In forma
Snello e bello

A

Het compliment
Fit
Slank

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Fico e disinvolto

A

Stoer en vlot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Un abito speciale per le sere d estate

A

Een speciale jurk voor zomeravonden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Attraente

A

Aantrekkelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Avere un aspetto

Tim sembra (come) appena uscito dal letto.
Tim sembra un cantante pop.
A

Eruitzien (alsof/als)

Tim ziet eruit aslof hij net uit bed komt.
Tim ziet eruit asl een popzanger.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Assomigliare a

A

Lijken op

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Pallido.

Sembri molto pallido. Ti senti bene?

A

Bleek.

Je ziet zo bleej. Voel je je niet lekker?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Q

Mio fratello e’ 30 cm piu’ alto di me.

A

Mijn broer is wel 30 cm groter dan ik.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
26
Q

Alto

A

Lang

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
27
Q

Quanto sei alto?

L’ altezza

A

Hoe groot / lang ben je?

De lengte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
28
Q

La postura

A

De houding

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
29
Q

Peso 72 kili

Dimagrire

A

Ik weeg 72 kilo

Afvallen
Het dieet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
30
Q

Grossa pancia

Dita sottili

A

Een Dikke buik

Dunne vingers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
31
Q

Tagliare (i capelli)

A

Knippen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
32
Q

La barba

I baffi

A

De baard

De snor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
33
Q

Essere in disordine (spettinato) a causa di…

A

In de war zitten door…

Door de wind zitten mijn haar in de war.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
34
Q

Lo stile

Di buon gusto

A

De stijl

Stijlvol : smaakvol : erg fraai

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
35
Q

Vestirsi secondo l’ ultima moda

A

Zich kleden volgens de laatste mode.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
36
Q

Essere di moda

A

In de mode zijn

Korte rokjes zijn in de mode

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
37
Q

A posto , ordinati (vestiti)

A

Net : keurig

Slordig

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
38
Q

Flora si mostra sempre in modo disordinato

A

Flora ziet er altijd netjes uit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
39
Q

Il trucco
Il rossetto
Lo smalto per unghie
Truccarsi

A

De make up
De lippenstift
De nagel.lak
Zich opmaken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
40
Q

Truccarsi

Sbavare

A

Opmaken

Uitlopen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
41
Q

Un batuffolo di cotone

A

Een stukje watten.

42
Q

Un cottonfioc

A

Een wattenstaafje

43
Q

Capelli a spazzola

Barba appena spuntata

A

Het stoppel.haar

De stoppel.baard

44
Q

La treccia

A

De vlecht

45
Q

Mi risulti “un volto noto”

Risultare, sembrare

A

Jij komt me bekend voor

Voorkomen
Vorkomen : essere frequente

46
Q

Lavarsi i denti

A

Tanden poetsen

47
Q
Avere un' espressijne
abbattuta
Seria
Preoccupata 
Arrabbiata
Angosciata
A
Sip,
Serieus,
Zorgelijk
Boos
Benauwd
Kijken
48
Q

La forfora

A

De roos

49
Q

Tingere (capelli)

A

Kleuren

50
Q

Il negozio da parrucchiere

A

De kapsalon

51
Q

La depilazione

A

De ontharing

Met de was

52
Q

Vorrei tsgliare i capelli

A

Ik wil graag mijn haar geknipt.

53
Q

Manicure

A

Manicure
Pedicure
Massage

54
Q

Attirare l attenzione

A

De aandacht trekken

55
Q

Depilare
Radere
Fare la ceretta
Peloso, villoso

A
Ontharen
Zich scheren
Waxen : harsen
De benen harsen
Behaard
56
Q

Il batuffolo di cotone

A

De prop watten

57
Q

Decente

A

Fatsoenlijk

Behoorlijk

58
Q

L aspetto

A

Het voorkomen
Statig
Jeugdig

59
Q

Uno spilungone

A

Een lange slungel

60
Q

Tatuaggio sopra il sedere

A

Aarse.gewei

61
Q

Un ciuffo di capelli

Un batuffolo di cotone

A

Een pluk haar

Een pluk watten

62
Q

Cotton fioc

Batuffolo di cotone

A

Watten.staafje

De Pluk watten

63
Q

Acqua saponata

A

Het warme zeepsop

64
Q

Ciuffo (cresta)

A

Het Kuifje

65
Q

Sembrare

A

Lijken OP

Ze lijkt precies op haar vader
Zijn lijken op elkaar als druppels water

66
Q

Lui sembra molto orgoglioso

A

Hij ziet er
Erg trots
Uit.

67
Q

L astuccio per occhiali

A

Brillenkoker

68
Q

Crema idratante

A

Vochtin.brengende creme

69
Q

Lo chignon

A

De knot

70
Q

Gli cadono i capelli

A

Zijn haren vallen uit.

71
Q

Una bomboletta di lacca

A

Een bus haarlak

72
Q

Punto nero

Foruncolo

A

Mee-eter
Puist
Vol puisten
Uitknijpen

73
Q

Avere un atteggiamento
“riservato”
“ duro” (mantenere la linea dura)

A

Zich
/ terughoudend = gereserveerd /

keihard
opstellen

74
Q

Fare la faccia
Arrabbiata / Allegra

Una faccia impassibile
Una faccia di gesso

A
Een
vrolich / boos 
gezicht
Zetten
Een stalen gezicht
Een strak gezicht
75
Q

Essere in forte contrasto con la maggioranza dei presenti

A

Een scherp contrast
Vormen met
De overige aanwezigen

76
Q

Occhi espressivi

A

Sprekende ogen

77
Q

Portare

I capelli sciolti

A

De haar
Los
Dragen

78
Q

Esibire

A

Pronken met je rijkdom, eigenlijk hoort dat niet.

79
Q

Quanti anni le dai?

A

Hoe oud schat je haar?

80
Q

Strabico

A

Scheel

81
Q

L aspetto , la presenza

A

Het voorkomen

Hij heeft een
Jeugdig
Voorkomen

82
Q

Avere un aspetto

A

Het voorkomen hebben = eruitzien

Lijken op = sembrare
Impersonale : schijnen, het schijnt dat

83
Q

Le trecce

Arrivano fino a

A

De vlechten

Reiken tot

84
Q

Prendere qualcuno per suo fratello

A

Iemand houden
Voor
Zijn broer

85
Q

Portare gli occhiali

A
Een bril dragen
Opzetten
Afzetten 
De brillen.koker
De montuur en de glazen
86
Q

La descrizione

A

De beschrijving

87
Q

Notarsi

Dimagrire

A

Opvallen

Afvallen

88
Q

Le lentiggini
La lentigo

La voglia

A

De sproeten
De lever.vlek

De moeder.vlek

89
Q

Gli occhiali
Montature
Lenti

Lenti a contatto

A

De bril
Montuur
Glazen

Contact lensen

90
Q

Rosso di capelli

A

Roodhaarig

91
Q

Corpulento

A

Lijvig

Gezet

92
Q

Barba

Pizzetto

A

Lange korte Baard
Ring.baard
Sik (frank zappa)

93
Q

Punto nero

A

Mee-eter

94
Q

Operazioni di ch plastica

A

Esthetische operaties

Borst.operaties

95
Q

Una doccia rinfrescante

A

Een verkwikkende douche

96
Q

Morsetto per capelli

A

Haar.klem

Klem zitten = essere incastrato

97
Q

Coda di cavallo

A

Paarden.start

Dragen

98
Q

Ha capelli lunghi che porta in una cova

A

Hij heeft
Long haar
Dat hij in een parden.staart draagt

99
Q

Con capelli svolazzanti

A

Met wapperende haren

100
Q

Trovare bello , piacere

A

Vallen op donkere mannen

101
Q

Crespo

A

Kroes

Kroes.haar

102
Q

Gli occhiali
La montatura
Lenti rotonde o quadrare

A

De bril
De montuur
Ronde of vierkante glazen