EXAMEN Flashcards

(428 cards)

1
Q

een boete, straf, sanctie

A

une pénalité

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

want

A

car

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een uitdaging aangaan

A

relever un défi

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

valide, gezond

A

valide

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

de marginalisering, het aan de rand van de maatschappij zetten

A

la marginalisation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de discriminatie

A

la discrimination

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de broeksriem aanspannen, besparen

A

se serrer la ceinture / économiser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een ongemak, schaamte

A

une gêne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ervaren (adj.)

A

expérimenté

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

het lopen (de running)

A

la course à pied

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

voedselverspilling

A

gaspillage alimentaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bereiken

A

atteindre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

ondersteunen, bijdragen

A

favoriser

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beknibbelen op, bezuinigen op

A

lésiner sur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

bekijken, overwegen

A

envisager

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de vervaldatum

A

la date limite de consommation

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

de samenwerking

A

l’entraide (f.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

de transparantie

A

la transparence

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

doenbaar, betaalbaar

A

abordable

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

ten tweede

A

deuxièmement

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

zich welkom voelen

A

se sentir le, la, les bienvenu(e)(s)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

zeldzamer worden

A

se raréfier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

dik worden

A

grossir
prendre du poids

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Humor hebben

A

Avoir le sens de l’humour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een werkmiddel
un outil
26
ontheemd
déplacé, déplacée
27
zich aanpassen
s'adapter
28
de prijs per kilo
le prix au kilo
29
Maak oefeningen voor "comment former le subjonctif passé"
p. 172
30
dus
donc
31
een product
un produit
32
een lappenpop
une gargouille
33
verdienen
toucher
34
een onderwijzer
un prof un enseignant
35
aangenaam, gezellig
convivial, agréable
36
overbodig
superflu, superflue
37
consumeren
consommer
38
de opsporing
le dépistage
39
sparen
économiser, épargner
40
een vrijgevigheid
une générosité
41
een verkwister
un dépensier, une dépensière
42
de uitsluiting
l'exclusion (f.)
43
bedragen
s'élever à
44
een goed doel
une bonne cause
45
een internationaal bouwproject
un chantier international
46
zijn grenzen verleggen
repousser ses limites
47
een budget
un budget
48
bijdragen aan
contribuer à
49
de bijzin
la subordonnée
50
ongeacht
quel que soit
51
een handboek
un manuel
52
huur betalen
payer un loyer
53
het risico
le risque
54
de software
le logiciel
55
een (hart)aanval
une attaque (cardiaque)
56
dan, dus
alors
57
werken
bosser (pop.)
58
goede voornemens
des bonnes résolutions
59
uitgeven
dépenser
60
spotten met
se moquer de
61
bereiken
atteindre
62
kansarm, kwetsbaar
défavorisé, défavorisée
63
een burpee, een krachtoefening
un burpee
64
ondanks
malgré + nom/prénom
65
bevriezen
congeler
66
bijvoorbeeld
par exemple
67
(be)sparen
économiser épargner
68
een traject
un parcours
69
gehandicapt
moins valide handicapé paralysé
70
het kleingeld
la monnaie
71
kiezen, opteren voor
opter pour
72
nochtans, desalniettemin
pourtant, cependant, néanmoins, toutefois
73
de integratie
l'intégration (f.)
74
een leerling
un apprenant, une apprenante
75
verbeteren
améliorer
76
een ondersteuning
un soutien
77
allen aanbelangen
être l'affaire de tous
78
Quels sont les trois objectifs de la Fondation contre le Cancer?
- accélérer les progrès de la recherche scientifique sur le cancer - accélérer la prévention et le dépistage du cancer - soutenir les personnes confrontées au cancer
79
Ontvangen, verwelkomen
Accueillir
80
in verband met, ten aanzien van
quant à
81
een leerbehoefte
un besoin d'apprentissage
82
een winkelkar
un caddie
83
een obstakel, een hindernis
un obstacle
84
uitgesloten
exclu, exclue
85
zich bevoorraden
se munir de
86
een obstakel overwinnen
surmonter un obstacle
87
wegen
peser
88
een reden, doel
une cause
89
een beursstudent
un boursier
90
de vermoeidheid
la fatigue
91
verminderen
réduire
92
verspillen
brasser gaspiller
93
het formaat, de grootte
le format
94
een weldaad, voordeel
un bienfait
95
prikkeldraad
du barbelé
96
oplossen
résoudre
97
verbeteren
optimiser
98
een huurder
un locataire
99
toch
quand même
100
gemaskerd, vermomd
masqué, masquée
101
een boomstam
un rondin de bois
102
het alcoholgehalte
le taux d'alcool
103
een boodschappenmand
un panier de courses
104
zo snel mogelijk
le plus vite possible / aussi vite possible
105
Een leerproces
Un apprentissage
106
de vreugde
la joie
107
betaalbaar
abordable
108
financiële middelen
des ressources financières (f.)
109
ontrouw
infidèle
110
handen wassen
se laver les mains
111
Maak oefeningen voor "le pronom relatif composé"
p. 265
112
Zich onderscheiden
Sortir du lot
113
ongetwijfeld
sans aucun doute sans conteste
114
een percentage
un pourcentage
115
slechtziend
malvoyant, malvoyante
116
opsporen
repérer
117
zich eruit redden
s'en sortir
118
tot slot
enfin, finalement
119
de trouwring
l'alliance
120
een producent
un producteur
121
de grens overschrijden
franchir la frontière
122
de teleurstelling
la déception
123
vervangen door
substituer à
124
straffen
pénaliser / punir
125
deel uitmaken van
faire partie de
126
waarschuwen
avertir
127
huishoudelijke taken
les tâches ménagères
128
horend
entendant, entendante
129
uitstellen
procrastiner / repousser
130
kalmeren
tranquilliser
131
onderwijzen
enseigner
132
de voeding
l'alimentation (f.)
133
illegaal, onwettelijk
illégal, illégale
134
Uit zijn / haar comfortzone treden
Sortir de sa zone de confort
135
het gebrek
le manque
136
opportunistisch
opportuniste
137
School-
Scolaire
138
een tussendoortje
une collation / un casse-croûte
139
trouw
fidèle
140
een winkelwagen
un caddie
141
inclusief, waartoe iedereen behoort
inclusif, inclusive
142
eerst
d'abord
143
een vooroordeel
une idée reçue
144
hoog (fysiek)
haut
145
het verschil maken
apporter sa pierre à l'édifice
146
Maak oefeningen voor "les pronoms relatifs qui, que dont et où"
p. 259
147
een praktijk
une pratique
148
een bijdrage leveren
apporter une contribution
149
stabiel houden
garder stable
150
oogsten, verzamelen
récolter
151
de woede
la rage
152
beschikken over
disposer de
153
zich voorzien van
s'approvisionner
154
een palliatieve zorg
un soin palliatif
155
een preventie, maatregelen ter bescherming
une prévention
156
een uitdaging
un défi
157
klimmen
grimper / monter
158
Wat is 'une course d'obstacles'?
une discipline dans laquelle on fait une course en franchissant des obstacles
159
genieten van, aanspraak maken op
bénéficier
160
Ordelijk
Ordonné, ordonnée
161
een buitenkans
une aubaine
162
de solidariteit
la soldarité
163
vereist
requis
164
de armen, de behoeftigen
les défavorisés, les démunis
165
de armoede
la pauvreté
166
de segregatie, afscheiding van een groep
la ségrégation
167
een remedie, een oplossing
un remède
168
ademen
respirer
169
blind
aveugle
170
een slaaf
un esclave
171
Wie de wind zaait, zal de storm oogsten.
Qui sème le vent, récolte la tempête.
172
aan de behoeftes voldoen
répondre aux besoins de quelqu'un
173
bevoorrechten
privilégier
174
Maak oefeningen voor "le comparatif et le superlatif de l'adjectif qualicatif"
p. 238
175
in de tweede plaats
en deuxième lieu
176
ofwel ... ofwel
soit ... soit
177
waarschijnlijk
sans doute
178
krediet lenen / verlenen
prêter / accorder un crédit
179
een uithangbord, lichtreclame
une enseigne
180
een pijler
un pilier
181
aangezien
comme, puisque
182
de inflatie
l'inflation (f.)
183
Maak oefeningen voor "comment former le subjonctif présent"
p. 164
184
de fysieke conditie
la condition physique
185
een gevoel van voldoening, een vervulling
un sentiment d'accomplissement
186
bezuinigen (op)
économiser (sur)
187
een verpakking
un emballage
188
de stress
le stress
189
verbergen
cacher
190
een verpleeghuis
une maison de retraite
191
kortom
bref
192
voorzichtig, verwittigd
avisé, avisée
193
bijgevolg
par conséquent, en conséquence
194
verkeerd, misleidend
abusif, abusive
195
een grondstof
une matière première
196
de wederzijdse hulp
l'entraide (f.)
197
overtuigen
convaincre
198
omwille van
à cause de + nom / pronom
199
een gedragsstoornis
un trouble du comportement
200
solidair
solidaire
201
leveren
fournir
202
een verpakking
un conditionnement
203
wetten opstellen over
légiférer sur
204
een krediet lenen van de bank
emprunter un crédit à la banque
205
een rekenmachine
une calculatrice
206
vervolgens
puis
207
enerzijds... anderzijds
d'un côté ... d'un autre côté d'une part ... d'autre part
208
ten derde
troisièmement
209
Zich inleven (in), opgaan (in)
S'immerger (dans)
210
Maak oefeningen voor "le comparatif et le superlatif de l'adverbe / avec un verbe et un nom"
p. 245
211
teruggeven
rembourser
212
zijn steentje bijdragen
apporter sa pierre à l'édifice
213
nauwelijks
à peine
214
of... of...
soit... soit...
215
stedelijk
urbain, urbaine
216
een kracht
une force
217
de vastberadenheid
la détermination
218
Verrijkend
Enrichissant, enrichissante
219
voorkomen, vermeld worden
figurer
220
humanitair, menslievend
humanitaire
221
een (sociaal) engagement
un engagement (social)
222
Naar het buitenland vertrekken
Partir à l'étranger
223
een doel
un objectif
224
de slavernij
l'esclavage (m)
225
de prijs per liter
le prix au litre
226
De rijpheid, de volwassenheid
La maturité
227
Betrouwbaar
Digne de confiance
228
aangeven
dénoncer, porter plainte contre
229
fincancieel
financier, financière
230
versterken
renforcer
231
Ontspannen
Détendu, détendue
232
zich laten sponsoren
se faire parrainer / sponsoriser
233
een vechter
un guerrier, une guerrière
234
opvangen
amortir
235
omwille van, vanwege
en raison de
236
kortom
en deux mots
237
buiten de norm, het buiten de norm zijn
le hors-norme
238
een eigenaar
un propriétaire
239
Een ontvangst, een onthaal
Un accueil
240
zuinig, spaarzaam
économe
241
De faculteit, de universiteit
La fac (la faculté)
242
een tegenstander
un adversaire, une adversaire
243
de liefdadigheid
la charité
244
aan de kaak stellen, hekelen, aanklagen
dénoncer
245
de opwinding
l'excitation (f.)
246
doof
sourd, sourde
247
in de eerste plaats
en premier lieu
248
een medewerker, een bijdrager, een medewerkster, een bijdraagster
un contributeur, une contributrice
249
spier-
musculaire
250
een bedrag
un montant
251
een kredietkaart
une carte de crédit
252
een wet
une loi
253
Maak oefeningen voor "le discours indirect"
p. 341
254
in zijn slaap praten
parler dans son sommeil
255
vervallen
périmé, périmée
256
Een onderdompeling
Une immersion
257
een norm
une norme
258
ten eerste
premièrement
259
een rijbewijs
un permis
260
zich aan zijn voornemens houden
tenir ses résolutions
261
zich een doel stellen
se fixer un objectif
262
het budgetbeheer
la gestion du budget
263
geld inzamelen
récolter de l'argent
264
een bijdrage storten
verser une contribution
265
anderstaligen
allophones
266
aanpakken, aankaarten
aborder
267
gemotiveerd
motivé, motivée
268
in de derde plaats
en troisième lieu
269
een breuk
une fraction
270
overwinnen
vaincre
271
begunstigen
favoriser
272
de sponsoring
le parrainage
273
betrekken
concerner
274
ten gevolge van
suit à
275
een immuunsysteem
un système immunitaire
276
dan
ensuite
277
omdat
parce que
278
obstakels overwinnen
vaincre des obstacles franchir des obstacles
279
medelijden hebben met
avoir pitié de
280
efficiënt, doeltreffend
efficace
281
wat betreft het zicht, visueel
visuel, visuelle
282
een stijging
une hausse
283
ten gunste van
en faveur de / au profit de / au bénéfice de
284
heersen er heerst
régner il règne
285
een handicap
un handicap
286
zijn angsten onder ogen zien
faire face à ses peurs
287
mindervalide
handicapé, handicapée
288
een kost
un coût
289
daarentegen
en revanche
290
Een levensstijl
Un mode de vie
291
de vastberadenheid
la détermination
292
bovendien
de plus
293
zich laten ontdopen
se faire débaptiser
294
een spierversterkende oefening
un exercice de renforcement musculaire
295
de vindingrijkheid
l'ingéniosité
296
het onderricht
l'enseignement (m.)
297
een levensstijl, leefgewoonte
un mode de vie
298
staken
faire la grève
299
maar
mais
300
met geld smijten
jeter l'argent par la fenêtre
301
inderdaad
en effet
302
een stam
une tribu
303
een beginner
un débutant
304
zijn arm breken
se casser le bras
305
uitsluiten, buitensluiten
exclure
306
een industrieel
un industriel
307
sparen
mettre de l'argent de côté
308
vloeibaar, cash
liquide
309
bevestigen
confirmer
310
voorheen
avant, autrefois, auparavant, à l'époque
311
misleidend, bedrieglijk
trompeur
312
het uithoudingsvermogen
l'endurance (f.)
313
opgeven, loslaten
lâcher
314
de hobby's / vrije tijd
les loisirs
315
geld inzamelen
collecter de l'argent
316
Een medehuurder, een medehuurster
Un colocataire, une colocataire
317
een bijdrage
une contribution
318
obstakels overwinnen
franchir des obstacles
319
adembenemend
époustouflant
320
de afwasmachine
la lave-vaisselle
321
Rijp, volwassen
Mûr, mure, mur(e)s
322
verminderen, beperken
réduire
323
landbouw-, agrarisch
agricole
324
terugvallen op
se rabattre sur
325
boodschappen doen
faire des courses (économiques)
326
een tussenpersoon
un intermédiaire
327
terwijl (opposition)
alors que, tandis que
328
slagen in
arriver à
329
een drempel overschrijden
franchir / dépasser un seuil
330
een ijzeren wil
un mental d'acier
331
bezitten
détenir / posséder
332
een korting
une réduction
333
Beheersen
Maîtriser
334
een vechter
un guerrier
335
met behulp van
à l'aide de
336
ten slotte
pour conclure, en conclusion
337
een fondsenwerving, een geldinzameling
une collecte de fonds
338
grenzen verleggen
repousser ses limites
339
ADHD
TDAH (trouble déficit de l'attention avec hyperactivité)
340
ook
également
341
genieten van
bénéficier de
342
Dagelijks
Quotidien, quotidienne
343
de verspilling
le gaspillage
344
de vaste / variabele / uitzonderlijke uitgaven
les dépenses fixes / variables / exceptionnelles
345
een sessie
une séance
346
geld
l'argent (m.)
347
een oproep doen om te handelen
lancer un appel à l'action
348
Een misverstand
Un malentendu
349
de inclusie, opname in een groep
l'inclusion (f.)
350
ten voordele van
au profit de
351
veranderen
changer
352
weliswaar, zeker
certes
353
Maak oefeningen voor "l'emploi du subjonctif"
p. 166
354
het dagdagelijkse
le quotidien
355
wijden aan
consacrer à
356
snuiten
se moucher
357
Maak oefeningen voor "le gérondif"
p. 194
358
een hindernissenloop
une course d'obstacles
359
Verantwoordelijk
Responsable
360
de korte keten
le circuit court
361
Een dieet
Un régime alimentaire
362
binnenvallen
envahir
363
wat ook
quel que soit, quelle que soit...
364
een bospad
un sentier forestier
365
hoog (v. waarde)
élevé
366
laattijdig
tardif
367
(en) zelfs
voire
368
een uitdaging
un défi
369
krediet terugbetalen
rembourser un crédit
370
de marge
la marge
371
een ziel, een geest
une âme
372
een recht
un droit
373
een training
un entraînement
374
daarentegen
par contre, en revanche
375
gebruikelijk, gewoonlijk
habituel, habituelle
376
bovendien, trouwens
par ailleurs
377
een depressie, inzinking
une dépression
378
Veeleisend
Exigeant, exigeante
379
gewapend
armé
380
de diversiteit
la diversité
381
doorzetten, volhouden
persévérer
382
de uitsluiting, het buitensluiten
la mise à l'écart
383
uit zijn comfortzone komen
sortir de sa zone de confort
384
doorgewinterd
aguerri
385
een straf
une penalité / une punition
386
een deelname
une participation
387
aanraken, treffen
toucher
388
genieten van
profiter de / bénéficier de
389
dagelijks
quotidien, quotidienne
390
veel, talrijk
nombreux, nombreuse
391
de inflatie
l'inflation (f.)
392
de liefdadigheid
la charité
393
Vrienden maken, banden smeden
Créer des liens
394
een visuele beperking
une déficience visuelle
395
ras-
racial, raciale
396
een leverancier
un fournisseur
397
dankzij
grâce à + nom/pronom
398
Een kamergenoot hebben
Vivre en colocation
399
het uithoudingsvermogen
l'endurance (f.)
400
zichzelf overtreffen
se dépasser se surpasser
401
nasaal
nasal, nasale
402
updaten
mettre à jour
403
Maak oefeningen voor "comment lire les fractions"
p. 226
404
een motivatie
une motivation
405
zo
ainsi
406
een deelnemer, een deelneemster
un participant, une participante
407
een doel stellen
fixer un objectif
408
zijn haar kammen
se peigner les cheveux
409
(al)hoewel
bien que + subjonctif, quoique + subjonctif
410
daarom
c'est pourquoi, voilà pourquoi
411
Een gewoonte, een gebruik
Une coutume
412
een strategie
une stratégie
413
een spaarpot
une tirelire
414
in zijn behoeften voorzien
subvenir à ses besoins
415
daarenboven
en outre
416
autisme (ASS)
TSA (trouble du spectre de l'autisme)
417
verhogen
augmenter
418
verpletterend, bezwarend, overweldigend
accablant
419
de bloedsomloop
la circulation sanguine
420
voortaan, nu
désormais
421
een voedingsadvies
un conseil alimentaire
422
gul
généreux
423
slim, geslepen
malin, maligne
424
integendeel
au contraire
425
Een uitwisseling
Un échange
426
calorieën verbranden
brûler des calories
427
een getrouwheidskaart
une carte de fidélité
428
getroffen door, betrokken bij
être concerné(e) par