Ademhaling Flashcards

(36 cards)

1
Q

Cellulaire / interne ademhaling

A

Proces waarbij O2 verbruikt wordt en CO2 geproduceerd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Externe ademhaling

A

Opname van O2 en afgave van CO2

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wet van Fick

A

S = (D * A * p) / d
D= diffusieconstante
A= oppervlakte
P= drukverschil
D= afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Gasuitwisseling Unicellulaire organisme

A

Rechtstreekse diffusie moet extern milieu
Cilia om waterstroom te verzekeren
Verhoogd drukverschil

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Gasuitwisseling multicellulaire organisme

A

Aangepast systeem voor gasuitwisseling
Verhoogd oppervlakte & verminderde diffusie-afstand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Kieuwen

A

Gespecialiseerde weefselextensies
Staan in onmiddellijk contact met het water

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Kenmerken kieuwademhaling

A
  1. Groot oppervlak
  2. Dunne wand
  3. Extern of intern
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Externe kieuwen

A

Niet bedekt
Constante beweging nodig om contact met O2 rijk water te krijgen
Gemakkelijk beschadigd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Interne kieuwen

A

Tussen orale holte & operculaire / kieuw holte
Holtes functioneren als pomp
Water in mond&raquo_space; over de kieuwen&raquo_space; en terug de vis uit door openen van operculum

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Opbouw van de kieuwbogen

A

2 rijen kieuwfilamenten bestaand uit lamellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Tegenstroomuitwisseling

A

Het bloed en het water in de lamellen stroomt in tegengestelde richting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Voorwaarde huidademhaling

A

Dunne vochtige huid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Ademhaling via tracheeen

A

Aanwezigheid van trachea die vertakken in kleine tracheale
Aanwezigheid van spiracula die geopend en gesloten wordt door kleppen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Longademhaling amfibieën

A

Positieve druk ademhaling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Positieve druk ademhaling

A

Lucht wordt in de longen gebracht door het creëren van positieve druk in de mondholte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Negatieve druk ademhaling

A

Creëren van negatieve druk in de longen door expansie van de ribbenkast
Lucht wordt als het ware in de longen gezogen

17
Q

Alveoli

A

Longblaasjes
Vergroten oppervlakte
Zijn slechts 1 cel laag dik en staan in direct contact met bloedcappilairen

18
Q

Afgelegde weg longademhaling zoogdieren

A
  1. Ingeademde lucht passeerde de farynx en larynx
  2. Lucht gaat door de trachea/ luchtpijp
  3. Splits zich in twee takken&raquo_space; hoofdbronchi
  4. Ichtegem loopt verder naar de vertakkingen&raquo_space; bronchi & bronchiolen
  5. Lucht komt in de alveoli

Farynx-larynx-trachea-hoofdbronchi-bronchi-bronchiolen-alveoli

19
Q

2 cycli van vogel ademhaling

A
  1. Ingeademde lucht wordt in achterste luchtzakken gezogen & verder geduwd over parabronchi
  2. Lucht wordt vanuit parabronchi in longen naar voorste luchtzakken gezogen en uitgeademd via trachea
20
Q

Visceraal pleuraal membraan

A

Bedenkt de binnenkant van de longen

21
Q

Parietaal pleuraal membraan

A

Bedekt de binnenkant van de thoracale holte

22
Q

Pleurale holte

A

Ruimte tussen membrane

23
Q

Buitenste intercostale/ tussenribspier

A

Vergroot de ribbenkast
Vergroot thoracaal volume door contractie

24
Q

Diafragma

A

Vergroot volume van de thorax & longen

25
Tidaal volume
Lucht volume dat de longen in en uit beweegt in rust
26
Vitale capaciteit
Maximale hoeveelheid uitgeademde lucht bij diepe inademing
27
Hypoventilatie
Onvoldoende ademhaling Bloed heeft zeer hoge PCO2
28
Hyperventilatie
Te veel ademhalen Bloed heeft abnormaal lage PCO2
29
Inademing (neuronen)
Neuronen sturen impulsen en stimuleren de buitenste intercostale spieren en diafragma tot contractie
30
Uitademing (neuronen)
Neuronen stoppen met het sturen van impulsen en de buitenste intercostale spieren & het diafragma relaxeren
31
Stijging van PCO2
1. Verhoogde productie van koolzuur 2. PH verlaging 3. Stimulatie perifere chemosensitieve neuronen in aorta- & carotide lichaampjes 4. Impulsen naar het controle centrum
32
Oxyhemoglobins
Hemoglobine + O2 molecules (in longen)
33
Deoxyhemoglobines
Hemoglobine + O2 molecules (in capillaire)
34
Bohr shift / Bohr effect
Verandering van de PH of temperatuur Daling van pH door reactie CO2 met water Verschuiving van ddde curve naar rechts >> afgave van O2 wordt gemakkelijker
35
Binding zuurstof & hemoglobine (pH & temp?)
Lage T Hoge pH
36
Afgifte zuurstof door hemoglobine (pH & temp?)
Hoge T Lage pH