ademhalingsstelsel oef Flashcards

(32 cards)

1
Q

1) Lucht die het lichaam binnenkomt wordt gefilterd, verwarmd en bevochtigd in

A

het bovenste (geleidende) deel van het ademhalingsstelsel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

2) De respiratoire mucosa bestaat uit

A

D) cilindrisch trilhaarepitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

4) Het deel van de neusholte dat zich binnen de flexibele delen van de neus bevindt is

A

B) het vestibulum nasi.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

5) Een holte die gedeeld wordt door het respiratoire en digestieve stelsel is

A

)D) de farynx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

7) De glottis is

A

C) de overgang van de farynx naar de larynx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

8) Hoe noemen we de elastische structuur die naar achteren vouwt over de glottis en daarmee voorkomt dat vloeibare en vaste stoffen tijdens het slikken het ademhalingsstelsel binnenkomen?

A

D) de epiglottis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

eigenschap trachea

A

B) is versterkt met ringvormig kraakbeen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

10) Luchtwegen die een hele longkwab bedienen heten

A

A) secundaire bronchiën.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

11) De tonsillae palatinae bevinden zich in de laterale wanden van

A

A) de orofarynx.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Welke processen in de long maken dat hij het zo benauwd krijgt?

A

C) Verhoogde mucusproductie, zwelling van het slijmvlies en constrictie van de spiertjes van de onderste luchtwegen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

14) De toonhoogte van de stem wordt bepaald door

A

B) de diameter, lengte en spanning van de stembanden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

De wanden van bronchioli worden gedomineerd door ________, waarvan de activiteit gereguleerd wordt door het autonome zenuwstelsel

A

D) glad spierweefsel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

16) ________ is een chronische progressieve aandoening die gekarakteriseerd wordt door kortademigheid, vernietiging van alveolair oppervlak en onvoldoende respiratoir oppervlak voor gasuitwisseling.

A

A) Emfyseem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

17) Sympathische activatie leidt tot

A

C) relaxatie van glad spierweefsel van de bronchioli, resulterend in bronchodilatatie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

19) De wanden van de alveoli zijn bekleed met

A

C) eenlagig plaveiselepitheel.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

21) De alveolaire uitwisselingsoppervlakken zijn in totaal ongeveer ________ groot.

A

B) 140 vierkante meter

17
Q

25) Hoe heet het sereuze dubbel geplooide membraan dat het uitwendige longoppervlak bekleedt?

A

B) de viscerale pleura

18
Q

26) Hoe noemen we de invasieve procedure om pleuravocht of lucht te verwijderen?

A

D) een thoracocentesis

19
Q

Hoe noemen we het opnemen van zuurstof en het afgeven van kooldioxide door de cellen?

A

D) interne ademhaling

20
Q

31) Een toestand van lage zuurstofspanning in de weefsels noemen we

21
Q

32) Welke spier(en) is/zijn gewoonlijk goed voor 75 procent van de luchtverplaatsing tijdens rustige ademhaling?

A

A) het diafragma

22
Q

33) In rust vertegenwoordigt de totale hoeveelheid lucht die de longen in en uit gaat

A

C) het ademvolume.

23
Q

34) Hoe noemen we de maximale hoeveelheid lucht die in een enkele ademhalingscyclus de longen in en uit kan?

A

A) de vitale capaciteit

24
Q

35) Voor een geforceerde uitademing is contractie nodig van de mm. intercostales interni en

A

C) de buikspieren.

25
36) De hoeveelheid lucht die in de longen achterblijft na een maximale uitademing is
C) het residuvolume
26
37) Bij rustig ademhalen
C) behoeft inademing spieractiviteit en is uitademing passief.
27
38) De hoeveelheid lucht die boven op het ademvolume kan worden ingeademd is
D) het inspiratoir reservevolume.
28
39) Een piekstroommeter registreert
C) de maximale snelheid van de geforceerde uitademing.
29
41) Tijdens de uitademing
D) neemt het volume van de borstholte af.
30
46) Een toename van de CO2 van arterieel bloed kan ertoe leiden dat de ademhalingscentra ervoor zorgen dat
B) de ademfrequentie stijgt.
31
47) Wat gebeurt er in een skeletspier van een sporter die heel hard heeft gesport en voelt dat zijn spieren gaan verzuren?
C) Er wordt lactaat geproduceerd en de pH daalt
32
50) Onder normale condities regelt het ________gehalte de ademhalingsactiviteit.
kooldioxide