ANALYSE EN DEBAT - Verhaalanalyse Flashcards

(98 cards)

1
Q

Tritagonist

A

Derde belangrijke personage dat een bemiddelende of ondersteunende rol speelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

De sociale klasse of omgeving van de personages.

A

Sociale ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Kalendertijd / historische tijd

A

De tijdsperiode waarin het verhaal zich afspeelt (bv. middeleeuwen, 2020).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Het verhaal begint na de meest cruciale gebeurtenissen; de afloop is al bekend.

A

Verhaalbegin post rem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Autobiografisch

A

Verhaal gebaseerd op het leven van de auteur, maar vaak met fictieve elementen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verhaalbegin post rem

A

Het verhaal begint na de meest cruciale gebeurtenissen; de afloop is al bekend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Spannend moment aan het eind van een scène of hoofdstuk om de lezer vast te houden.

A

cliffhanger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Kabbelend verhaalbegin

A

Een rustig, sfeerscheppend begin zonder directe actie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Antiheld

A

Protagonist zonder heldhaftige eigenschappen; vaak onzeker, passief of mislukkend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Tegenstander van de protagonist.

A

Antagonist

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Leidmotief

A

een specifieke zin, uitspraak of gedachte die telkens herhaald wordt, in exact dezelfde of min of meer dezelfde bewoording

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Alle verhaallijnen worden afgerond, duidelijk slot.

A

Gesloten einde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Motorisch moment

A

Het moment waarop het verhaal echt op gang komt; de gebeurtenis die alles in beweging zet.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Geografische ruimte

A

De fysieke plaats waar het verhaal zich afspeelt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Vertraging / tijdverruiming / retardering

A

Een kort moment wordt uitgebreid verteld.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

De manier waarop de gebeurtenissen in het verhaal zijn geordend en gepresenteerd.

A

fabel / story / verhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Auctoriële hij-/zij-verteller

A

Alwetende verteller buiten het verhaal; kent alles en iedereen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Een kort moment wordt uitgebreid verteld.

A

Vertraging / tijdverruiming / retardering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Polyinterpretabel

A

Meerdere interpretaties van het verhaal zijn mogelijk.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Protagonist die bewonderenswaardige eigenschappen bezit.

A

Held

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

De ontwikkeling is zichtbaar in de sociale of materiële situatie.

A

Extern opgangs-/ondergangsverhaal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Het moment waarop het verhaal echt op gang komt; de gebeurtenis die alles in beweging zet.

A

Motorisch moment

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

De fysieke plaats waar het verhaal zich afspeelt.

A

Geografische ruimte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een specifieke zin, uitspraak of gedachte die telkens herhaald wordt, in exact dezelfde of min of meer dezelfde bewoording

A

Leidmotief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Het hoofdpersonage maakt een positieve ontwikkeling door.
opgangsverhaal
26
Verhaalbegin ab ovo
Het verhaal begint bij duidelijke voorstelling van elementen.
27
Verhaal wordt verteld door een personage in de ik-vorm.
Ik-verteller
28
opgangsverhaal
Het hoofdpersonage maakt een positieve ontwikkeling door.
29
Abstracte motieven
De betekenis of de interpretatie die je als lezer aan een verhaalmotief geeft. Niet elk verhaalmotief heeft er per se een, maar een kleur kan bv. een symbolische betekenis hebben.
30
motieven
Terugkerende elementen die betekenis geven aan het verhaal.
31
De tijd die in het verhaal zelf verstrijkt (dagen, jaren…).
Literaire tijd
32
De centrale gedachte of boodschap van het verhaal, drijfveer van protagonist.
Thema
33
Fictie
Verzonnen verhaal, ontsproten aan de verbeelding.
34
Niet alles is opgelost, er blijven vragen over.
Open einde
35
Symbolische ruimte
De ruimte weerspiegelt een innerlijke toestand of thematiek (bv. stormachtig weer bij conflict).
36
plot / sujet / geschiedenis
De chronologische volgorde van de gebeurtenissen (de ‘echte’ volgorde).
37
Het verhaal begint bij duidelijke voorstelling van elementen.
Verhaalbegin ab ovo
38
De ontwikkeling betreft de innerlijke/emotionele groei of achteruitgang van het hoofdpersonage.
Intern opgangs-/ondergangsverhaal
39
Figuranten
Bijfiguren zonder grote rol of ontwikkeling.
40
Dubbelroman
Twee verhalen binnen één roman, die inhoudelijk met elkaar verweven zijn of in contrast staan.
41
Open plekken
Informatie die bewust wordt weggelaten om nieuwsgierigheid op te wekken.
42
cliffhanger
Spannend moment aan het eind van een scène of hoofdstuk om de lezer vast te houden.
43
Terugkerende elementen die betekenis geven aan het verhaal.
motieven
44
De chronologische volgorde van de gebeurtenissen (de ‘echte’ volgorde).
plot / sujet / geschiedenis
45
Verhaal gebaseerd op het leven van de auteur, maar vaak met fictieve elementen.
Autobiografisch
46
Thema
De centrale gedachte of boodschap van het verhaal, drijfveer van protagonist.
47
Vertellende ik
De ik-verteller kijkt terug op gebeurtenissen uit het verleden.
48
Informatie die bewust wordt weggelaten om nieuwsgierigheid op te wekken.
Open plekken
49
Eendimensionaal personage zonder ontwikkeling.
Flat character
50
Meerdere interpretaties van het verhaal zijn mogelijk.
Polyinterpretabel
51
Round character
Uitgewerkt, complex personage dat een ontwikkeling doormaakt.
52
Verhaal verteld vanuit het perspectief van één personage (derde persoon).
Personele hij-/zij-verteller
53
Bijfiguren zonder grote rol of ontwikkeling.
Figuranten
54
Legpuzzelstructuur
Verhaalstructuur waarin de lezer gaandeweg stukjes informatie verzamelt die samen het geheel vormen.
55
Verhaalbegin in medias res
Het verhaal begint midden in de meest cruciale actie of gebeurtenissen.
56
Protagonist zonder heldhaftige eigenschappen; vaak onzeker, passief of mislukkend.
Antiheld
57
De tijdsperiode waarin het verhaal zich afspeelt (bv. middeleeuwen, 2020).
Kalendertijd / historische tijd
58
Hoofdpersonage; drijvende kracht achter het verhaal.
protagonist
59
Mengvorm van fictie en non-fictie; waargebeurde feiten verweven met verzonnen elementen.
faction
60
Open einde
Niet alles is opgelost, er blijven vragen over.
61
Extern opgangs-/ondergangsverhaal
De ontwikkeling is zichtbaar in de sociale of materiële situatie.
62
De ik-verteller maakt de gebeurtenissen op het moment zelf mee.
Belevende ik
63
Meervoudig vertelperspectief
Het verhaal wordt verteld vanuit meerdere perspectieven/personages.
64
De ruimte weerspiegelt een innerlijke toestand of thematiek (bv. stormachtig weer bij conflict).
Symbolische ruimte
65
fabel / story / verhaal
De manier waarop de gebeurtenissen in het verhaal zijn geordend en gepresenteerd.
66
Personele hij-/zij-verteller
Verhaal verteld vanuit het perspectief van één personage (derde persoon).
67
Versnelling / tijdverdichting / tijdsprong
Lange periode wordt kort beschreven of overgeslagen.
68
Sociale ruimte
De sociale klasse of omgeving van de personages.
69
Belevende ik
De ik-verteller maakt de gebeurtenissen op het moment zelf mee.
70
Verhaalstructuur waarin de lezer gaandeweg stukjes informatie verzamelt die samen het geheel vormen.
Legpuzzelstructuur
71
Uitgewerkt, complex personage dat een ontwikkeling doormaakt.
Round character
72
De betekenis of de interpretatie die je als lezer aan een verhaalmotief geeft. Niet elk verhaalmotief heeft er per se een, maar een kleur kan bv. een symbolische betekenis hebben.
Abstracte motieven
73
protagonist
Hoofdpersonage; drijvende kracht achter het verhaal.
74
Het verhaal wordt verteld vanuit meerdere perspectieven/personages.
Meervoudig vertelperspectief
75
Derde belangrijke personage dat een bemiddelende of ondersteunende rol speelt.
Tritagonist
76
De ik-verteller kijkt terug op gebeurtenissen uit het verleden.
Vertellende ik
77
Antagonist
Tegenstander van de protagonist.
78
Ondergangsverhaal
Het hoofdpersonage gaat achteruit of eindigt tragisch.
79
Twee verhalen binnen één roman, die inhoudelijk met elkaar verweven zijn of in contrast staan.
Dubbelroman
80
Verzonnen verhaal, ontsproten aan de verbeelding.
Fictie
81
Het hoofdpersonage gaat achteruit of eindigt tragisch.
Ondergangsverhaal
82
Ik-verteller
Verhaal wordt verteld door een personage in de ik-vorm.
83
Prospectie
Vooruitwijzing naar iets wat nog zal gebeuren.
84
faction
Mengvorm van fictie en non-fictie; waargebeurde feiten verweven met verzonnen elementen.
85
Vooruitwijzing naar iets wat nog zal gebeuren.
Prospectie
86
Verhaalmotieven
een concreet benoemd element dat herhaaldelijk in een verhaal aan bod komt, bv. een kleur
87
Concreet terugkerende gebeurtenissen, situaties of handelingen (bv. klok).
Verhaalmotieven
88
Verhaal gebaseerd op feitelijke, waargebeurde gebeurtenissen.
non-fictie
89
Alwetende verteller buiten het verhaal; kent alles en iedereen.
Auctoriële hij-/zij-verteller
90
Het verhaal begint midden in de meest cruciale actie of gebeurtenissen.
Verhaalbegin in medias res
91
non-fictie
Verhaal gebaseerd op feitelijke, waargebeurde gebeurtenissen.
92
Flat character
Eendimensionaal personage zonder ontwikkeling.
93
Literaire tijd
De tijd die in het verhaal zelf verstrijkt (dagen, jaren…).
94
Intern opgangs-/ondergangsverhaal
De ontwikkeling betreft de innerlijke/emotionele groei of achteruitgang van het hoofdpersonage.
95
Een rustig, sfeerscheppend begin zonder directe actie.
Kabbelend verhaalbegin
96
Lange periode wordt kort beschreven of overgeslagen.
Versnelling / tijdverdichting / tijdsprong
97
Held
Protagonist die bewonderenswaardige eigenschappen bezit.
98
Gesloten einde
Alle verhaallijnen worden afgerond, duidelijk slot.