Angststoornissen Flashcards

1
Q

Wat is een angststoornis?

A

Een stoornis waarbij pathologische angst met beperkingen in het dagelijks leven op de voorgrond staat.

Angst is een normale reactie op een angstopwekkende prikkel en helpt om met een moeilijke of gevaarlijke situatie om te gaan. Angststoornissen worden onderverdeeld in agorafobie, gegeneraliseerde angststoornis, paniek stoornis, sociale fobie en specifieke fobie.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Tussen welke vormen van angststoornissen maken we onderscheid?

A

Angststoornissen worden onderverdeeld in:

  1. agorafobie
  2. gegeneraliseerde angststoornis
  3. paniek stoornis
  4. sociale fobie
  5. specifieke fobie.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat is agorafobie? en wat is de epidemiologie ervan?

A

Een gevoel van angst in openbare situaties.

Lifetimeprevalentie van +- 1% met een aanvangsleeftijd rond het 25e levensjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn de DSM-5 anamnestische klachten van agorafobie? en wanneer voldoet iemand aan de criteria voor diagnose?

A

Buitenproportionele angst voor:

  1. openbare en gesloten ruimtes
  2. in de rij staan
  3. openbaar vervoer
  4. in een menigte bevinden
  5. alleen buitenshuis zijn
  6. paniekaanvallen (weinig voorkomend)

Diagnose bij >2 van de 5 situaties.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Hoe ziet de typische patiënt met agorafobie eruit?

A

De typische patiënt is een jongvolwassene vrouw die liever thuisblijft dan alleen op straat gaan.

Vaak i.c.m. een paniekstoornis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is een gegeneraliseerde angststoornis? en wat is de epidemiologie ervan?

A

Een continue gevoel van angst en nervositeit.

Lifetimeprevalentie van +-5% met aanvangsleeftijd voor het 25e levensjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat zijn de DSM-5 anamnestische klachten van gegeneraliseerde angststoornis? en wanneer voldoet iemand aan de criteria ter diagnostisering?

A
  1. buitensporige angst die betrekking heeft op een aantal gebeurtenissen
  2. kan bezorgdheid moeilijk onder controle houden
  3. agitatie
  4. rusteloos
  5. snel vermoeid raken
  6. concentratieproblemen
  7. slaapstoornis
  8. angst of vrees is buiten proportie
  9. paniekaanval

diagnose wanneer symptomen >6 maand vaker wel dan niet aanwezig of gelijk aan/kleiner dan 3 maand aanwezig.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is een paniekstoornis? en wat is de bijbehorende epidemiologie?

A

Pathologische, steeds terugkerende paniekaanvallen

Lifetimeprevalentie van +- 4% met een aanvangsleeftijd van 25-44 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is een paniekaanval?

A

Plotselinge golf van intense angst of onbehagen, die binnen enkele minuten een piek bereikt en gepaard gaat met 4 of meer van de volgende symptomen:

  1. pijn op de borst
  2. ademnood
  3. hartkloppingen (cardiopulmonaal)
  4. transpireren
  5. opvliegers
  6. koude rillingen (autonoom)
  7. paresthesieën
  8. duizeligheid (neurologisch)
  9. derealisatie/depersonalisatie
  10. angst om zelfbeheersing te verliezen / dood te gaan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de DSM-5 anamnestische klachten van paniekstoornis? en wanneer voldoet iemand aan de criteria ter diagnostisering?

A

recidiverende paniekaanvallen met:

  1. bezorgdheid over nieuwe paniekaanvallen
  2. gedragsverandering in samenhang met de aanvallen

diagnose wanneer symptomen langer dan 1 maand bestaan; persisterend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wat is een sociale fobie? en wat is de epidemiologie ervan?

A

Grote angst voor sociale interacties en gebeurtenissen.

Lifetimeprevalentie van +- 9% met een aanvangsleeftijd voor 25 jaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Wat zijn de DSM-5 anamnestische klachten van sociale fobie? en wanneer voldoet iemand aan de criteria ter diagnostisering?

A
  1. angst of vrees voor sociale situaties
  2. vrees dat anderen negatief oordelen
  3. sociale situaties worden vermeden of met intense angst doorstaan
  4. angst of vrees is buiten proportie

Overig: blozen, trillen, transpireren in sociale situaties, soms paniekaanval, veiligheidsgedrag (gedrag om bovenstaande symptomen te maskeren).

Symptomen bestaan langer dan 6 maand; persisterend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Wat is een specifieke fobie? en wat is de epidemiologie ervan?

A

Onredelijke angsten bij een specifieke gebeurtenis.

Lifetimeprevalentie van +- 8% met een aanvangsleeftijd voor het 25e levensjaar.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Wat zijn de DSM-5 anamnestische klachten van specifieke fobie? en wanneer voldoet iemand aan de criteria ter diagnostisering?

A
  1. Overdreven, aanhoudende en buitenproportionele vrees voor een voorwerp of situatie waardoor angstreactie en/of paniekaanval ontstaat.
  2. Situatie wordt vermeden of met interne angst doorstaan, de angst of vrees is buiten proportie.

diagnose wanneer symptomen langer dan 6 maanden aanwezig; persisterend.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Waar treden angstoornissen vaak in combinatie mee op?

A

Vaak i.c.m. depressieve stoornis, middelenafhankelijkheid en/of cluster C- persoonlijkheidsstoornissen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Wat is de oorzaak van angsstoornissen?

A

Disfunctioneel hersenangstcircuit

17
Q

Wat zijn risicofactoren voor een angsstoornis?

A
  1. depressieve stoornis
  2. middelenafhankelijkheid
  3. verstandelijke beperking
  4. lage sociaaleconomische status (SES)
  5. als kind gedragsinhibitie en angstgevoeligheid
  6. overbeschermende ouders
  7. vrouwelijke geslacht
  8. positieve familieanamnese
18
Q

Hoe zijn angststoornissen te behandelen?

A
  1. psychoeducatie, CGT & exposuretherapie
  2. Bij geen of onvoldoende rendement: medicamenteuze behandeling:

1e keuze SSRI, 2e keuze SNRI, 3e keuze TCA, 4e keuze MAO-remmer, 5e keuze atypische antipsychotica.

bij examen en podiumvrees: bètablokker

  1. Episodisch verloop, bij wel behandelen 80% verbetering
19
Q

Waar dient op gelet te worden bij angstoornissen?

A
  1. Groter risico op alcohol- en middelmisbruik, in de 1e twee weken van SSRI-gebruik kunnen angstaanvallen mogelijk verergeren
  2. Veel patiënten met een angststoornis vertonen vermijdingsgedrag (patiënt delay)