Stoornis in middelengebruik Flashcards

1
Q

Wat zijn stoornissen in het gebruik van een middel?

A

Hierbij staat middelenmisbruik op de voorgrond.

Binnen de psychiatrie wordt gebruik gemaakt van concepten binnen het biopsychosociale afhankelijkheidssyndroom:

  1. afhankelijkheid
  2. misbruik
  3. schadelijk gebruik.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Wat zijn de meest voorkomende middelen die leiden tot stoornissen?

A
  1. Nicotine; lifetimeprevalentie van 20%
  2. Alcohol/benzodiazepines; lifetimeprevalentie van 30% / 5%
  3. Cannabis; lifetimeprevalentie misbruik 2% ./ afhankelijkheid <1%
  4. XTC/amfetamine; drugsafhankelijkheid 2%
  5. Cocaïne; drugsafhankelijkheid 2%
  6. Heroïne; drugsafhankelijkheid 2%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Wat zijn de oorzaken van stoornissen in het gebruik van een middel?

A
  1. Initiatie; endorfines (lichaam geproduceerde opioïd peptide; neurotransmitter die pijnstillend/geluk werkt) en dopamine (catecholamine; beloningsysteem/geluk-genot) in het ventraal tegmentale gebied (beloningssysteem) en de nucleus accumbens (positieve belevingen).
  2. continuering; dopamine & corticotropin-releasing hormone (CRH; endorfine releasing) in de nucleus accumbens, amygdala, thalamus en prefrontale cortex
  3. Onthouding; noradrenaline (catecholamine; sterk opwekkende werking [hart etc]) en glutamaat (stimulerend [stemming, leren, geheugen]) in de locus coeruleus.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wat zijn risicofactoren voor een stoornis in middelengebruik?

A
  1. beschikbaarheid en maatschappelijke status van het middel
  2. persoonlijkheid van de patiënt
  3. heersende jeugdcultuur
  4. gebruik van middelen door leeftijdsgenoten
  5. angst, somberheid, stress, impulsiviteit
  6. problemen in het gezin of middelenmisbruik ouders
  7. positieve familieanamnese
  8. gebruik van middelen <25 jaar
  9. psychiatrische comorbiditeit
  10. gevoeligheid beloningssysteem (aantal dopaminereceptoren) voor prikkelzucht.

Iemand met veel dopaminereceptoren is minder gevoelig want die kan zijn plezier ook uit andere dingen halen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat zijn de DSM-5 anamnestische gegevens bij stoornis in middelengebruik? en wanneer is er sprake van diagnose?

A
  1. tolerantie: behoefte aan het middel verhoogd, effect van dezelfde hoeveelheid verlaagd
  2. onthouding
  3. grote hoeveelheden of lange tijd
  4. pogingen om te minderen zonder succes,
  5. grote tijdsbesteding aan activiteiten rondom het middel
  6. belangrijke bezigheden opgeven,
  7. lichamelijke en psychische problemen
  8. herhaald gebruik waardoor functioneren is verlaagd
  9. ondanks fysiek gevaarlijke situatie verlangen, 10. problemen op sociaal/relationeel terrein

2-3 criteria: milde stoornis
4-5 criteria: gematigde stoornis
6 of meer criteria: ernstige stoornis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Wat is het klinisch beeld van een nicotine verslaving?

A

Alkaloïden (net als cocaïne/morfine), bindt aan acetylcholine receptoren (overstimulering door slechte afbraak) en verstoord dopamine regulatie. Bij onthouding overgevoeligheid (ontwenningsverschijnselen).

LO bij gebruik: speekselvloed, buikpijn/diarree, duizelig/hoofdpijn etc.

Onthouding: dysforie, slapeloos, verlaagde pols, verhoogde eetlust.

Behandeling:

  1. psychosociale behandeling i.c.m. medicamenteuze therapie
  2. CGT (voorkeur)
  3. Nicotine-vervangende middelen zoals bupropion of vareniciline; selectieve remmer heropname catecholamine, werkingsmechanisme onbekend.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat is het klinische beeld bij alcohol/benzodiazepines?

A

Alcohol/benzodiazepinen heeft een verdovende werking op de hersenen middels GABA (remming die wegvalt) en glutamaat (stimulering die wegvalt); algeheel minder prikkel overdracht.

LO bij gebruik: dubbele tong, coördinatiestoornis, overdosering leidt tot stupor of coma.

LO bij onthouding: slapeloosheid, angst, delier, epileptisch insult, transpireren, verhoogde pols, tremor.

Behandeling:

  1. Bij onthoudingsverschijnselen: chloordiazepoxide, lorazepam of diazepam (rustgevend).
  2. Vit. B complex bij vit. B deficiëntie
  3. Terugvalpreventie: oxazepam of naltrexon etc.

psychosociale behandeling i.c.m. medicamenteuze therapie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat is het klinische beeld bij XTC/amfetaminen?

A

Werken hoofdzakelijk in op serotonine (vitale functies zoals slaap, eetust, aggressieregulatie etc.), noradrenaline en dopamine. Afgifte en remming heropname serotonine als zelf ook zwakke agonist.

LO bij gebruik: wijde pupillen, tachycardie, minder snel moe, bruxisme, droge mond, meer praten, psychose

LO bij onthouding: somber

Behandeling:

  1. CGT
  2. psychosociale behandeling i.c.m. medicamenteuze therapie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Wat is het klinische beeld bij cocaïne?

A

Blokkeert heropname serotonine (zintuigelijk waarneming, stemming), noradrenaline (alertheid) en dopamine (genot/geluk); waardoor grote concentratie in CZS.

LO bij gebruik: euforie, verhoogd zelfbeeld, angst, achterdocht, agressie, verhoogde pols

LO bij onthoud: dysforie, vermoeidheid, slapeloosheid, levendige onaangename dromen

  1. geen bewezen effectief geneesmiddel
  2. mogelijk baat bij propranolol, disulfiram, amantadine (verminderen cardiovasculaire/neurologische prikkels)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat is het klinische beeld bij heroïne?

A

Opiaat; morfine (maar werkt sneller) en bindt zich aan endorfine receptoren (belonings- en genotscentrum). Werkt beter en langer dan endorfine waardoor meer dopamine.

LO bij gebruik: onduidelijke spraak, aandachts- en concentratiestoornissen, verhoogde pijndrempel, bij langdurig gebruik littekens/naaldplekken of infecties t.g.v. HIV. Bij overdosering coma of miosis.

LO bij onthouding: dysforie, tranenvloed/loopneus, wijde pupillen, misselijk/braken, koorts, kippenvel, verhoogde pols.

Behandeling:

  1. ontgiften/onderhoudsbehandeling: methadon, buprenorfine, naltrexon (opiaatantagonisten)
  2. onthouding: diazepam etc.
  3. Palliatie: morfine, methadon i.v.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Wanneer is er volgens het RIVM sprake van overmatig alcohol gebruik?

A

Bij mannen >21 glazen alcohol per week
Bij vrouwen >14 glazen alcohol per week

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Waar moet bij een alcohol verslaving altijd aan worden gedacht?

A

Syndroom van Korsakov of Wernicke

Korsakov: geheugenverlies en fantasieverhalen; gevolg van ernstig tekort aan vitamine B1

Wernicke: sufheid, verwardheid, loopstoornissen of bewustzijnsdaling/coma. t.g.v. ernstig tekort vit. B1

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly