Begrippen Flashcards

(24 cards)

1
Q

basisonderwijs

A

omvat kleuteronderwijs en lager onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

autonome kleuterschool

A

enkel een kleuterschool (Vandaag de dag mag je geen autonome lagere school of kleuterschool meer oprichten zodat er een vloeiende overgang kan zijn.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Leefgroep, graadklassen, multileeftijdsklassen

A

klassen met kinderen van verschillende leeftijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Doorkleuteren

A

een kind een jaartje langer in het kleuteronderwijs laten zitten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

leerplicht

A

je moet niet naar school maar je moet wel leren. (kleuteronderwijs is niet verplicht voor
kleuters tussen 2,5 en 4 jaar. Leerplichtig vanaf het kalenderjaar waarin het kind 5j wordt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

katholieken

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

liberalen

A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

officieel onderwijs

A

waarbij de overheid de inrichtende macht is. In 1958 was dat de staat, de provincie of de gemeente en men sprak van rijksonderwijs. Sinds 1989 het gemeenschapsonderwijs.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vrij onderwijs

A

waarbij een vrije particulier (privaat persoon) de inrichtende macht is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

schoolstrijd 1

A

Van 1878 - 1884. liberalen wilden meer staatsonderwijs en minder religieuze invloed. Er komen meer officiële scholen van de staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

schoolstrijd 2

A

van 1950 - 1959. opnieuw conflict tussen katholieken en liberale/socialistische partijen. de katholieken wilden evenveel financiële steun als de liberalen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Seculariseren

A

het proces waarin de georganiseerde godsdienst haar greep op de maatschappij verliest.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

schoolpact van 1958

A

vormde een compromis tussen belangen van katholieke en officiële scholen. Waarbij financiële gelijkheid werd gegarandeerd in vorm van subsidies en beide onderwijssystemen een zekere mate van autonomie kregen. geen inschrijvingsgeld en onderwijs is vanaf nu gratis.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

onderwijsnetten

A

officieel gefinancierd onderwijs, officieel gesubsidieerd onderwijs, vrij gesubsidieerd onderwijs

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

scholengemeenschappen

A

verzameling van scholen van hetzelfde onderwijsniveau die vrijwillig samenwerken op diverse vlakken, zoals logistiek of studieaanbod. Draagt bij tot een efficiënter beheer van middelen en het verhogen van de draagkracht van de afzonderlijke scholen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

kwaliteitsbewaking

A

in ruil voor subsidiëring worden alle scholen aan onderwijscontrole onderworpen. wordt ook gecontroleerd door de onderwijsinspectie via een doorlichting.

17
Q

pedagogische begeleiding

A

je kan hier hulp inschakelen. biedt ondersteuning aan scholen alsook aan de centra voor leerlingbegeleiding (CLB)

18
Q

ontwikkelingsdoelen (OD), ontwikkelingstermen (ET)

A

OD is voor kleuteronderwijs, ze moeten hun min. doelen nastreven. ET is voor basisonderwijs, zij moeten min. doelen bereiken.

19
Q

onderwijskoepel

A

dingen zoals GO! en ZILL. deze hebben hun eigen leerplan.

20
Q

defenitie didactiek

A

didactiek is de wetenschapsdiscipline die zich buigt over de vraag hoe kennis, vaardigheden en attitudes onderwezen en geleerd kunnen worden

21
Q

persoonsgericht onderwijs

A

elk kind moet via onderwijs zijn mogelijkheden ontdekken en ontplooien. waar ben jij zelf goed in. zelfredzaamheid. alles wat met gevoelens te maken heeft.

22
Q

cumulatief proces

A

alle resultaten van het begin af aan bij elkaar zijn opgeteld

23
Q

differentiëren

A

is het positief en planmatig omgaan met verschillen tussen leerlingen met het oog op het grootst mogelijke leerrendement voor elke leerling. Het start bij het erkennen van die verschillen en krijgt vorm telkens je als leerkracht probeert in te spelen op verschillen tussen leerlingen zo probeer je het leren bij elke leerling zo goed mogelijk te bevorderen.

24
Q

Ovsg en go!

A

Ovsg: gemeentelijk en stedelijk
Go: gemeenschapsonderwijs