Begrippen uit samenvatting (geen chat!!) H1 Flashcards

(29 cards)

1
Q

Inducerende condities

A

Laten het gedragsprobleem ontstaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Continuerende condities

A

Houden het gedragsprobleem in stand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Synchrone verklaringscondities

A

Vallen in de tijd samen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Diachrone verklaringscondities

A

Gaan aan het gedrag vooraf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

De locus

2 dingen bij de ‘aard van controle’

A

De verklaringsfactor ligt in de persoon/situatie zelf

Oorzaak: Verklaren gedrag
Reden: maakt het gedrag begrijpelijk

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Oorzaak en reden vormen samen een …..

A

Oorzaak en reden vormen GEEN DICHOTOMIE maar een CONTINUUM

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Predictor

A

Het nu aanwezige gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Criterium

A

Het toekomstige gedrag

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Benoem de diagnostische cyclus van de Groot

A
  1. Observatie: Verzamelen van wetenschappelijk materiaal over de totstandkoming van het probleemgedrag.
  2. Inductie: Formulering van theorie&HYPOTHESEN over het gedrag
  3. Deductie: Vanuit hypothesen toetsbare voorspellingen maken
  4. Toesingfasen: nagaan a.d.h.v. nieuw materiaal of voorspellingen kloppen
  5. Evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Onderkenningshypothesen

A

Onderscheid aanwezigheid van mogelijke diagnose (DSM, gedragsprofiel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Verklaringshypothesen

A

Wat veroorzaakt het probleem?

Beschrijven van factoren die probleem veroorzaken (induceren) en worden getoetst op bijdrage aan het probleem

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Predictievehypothesen

A

Wetenschappelijke gegevens over succesvolle predictoren
–> vereist ook instrumenten met een predictieve validiteit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Indicatiehypothesen

A

Gebaseerd op observaties en opvattingen van de CLIENT! –> kijkt naar welke behandeling & therapeut het beste bij de cliënt past

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

2 hoofdfuncties van het diagnostisch verslag

A
  • beargumenteren van conclusies
  • Effectieve communicatie OVER de cliënt (info moet begrijpelijk zijn voor bijv. de huisarts)
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Diagnose behandelcombinatie (DBC)

+ kritiek punten

A

Traject waar cliënt wordt gediagnosticeerd + protocollaire behandeling

behandeling is evidence based en past bij de eerder gestelde diagnose

Kritiek:
* Als je meerdere psychische problemen hebt maakt doorverwijzing naar één afdeling moeilijk
* Vage klachten zijn lastig in DBC vakje te plaatsen
* Tunnelvisie bij afdelingen
* gebrek aan interactie onderzoek + tijd en ruimte voor grondig onderzoek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

3 kaders om problematisch gedrag te begrijpen & verklaren

A
  • individuele verschillen (met factor analyse)
  • Ontwikkeling in tijd (stadium modellen)
  • Sociale context (stimuli gebeurtenis) problemen veranderen of worden in stand gehouden –> gaat vaak met statistische analyses (variantie analyse(
17
Q

Noem drie hooggewaardeerde referentiekaders / benaderingen om gedrag te begrijpen

A
  1. Eigenschapsbenadering (individuele verschillen)
    Leidt tot betrouwbare en valide tests (veel wetenschappelijke onderbouwing).
  2. Biopsychologie (context benadering)
    Gedrag verklaren via biologische manipulaties (medicatie)
  3. Orthodoxe sociale-leertheroie (context benadering)
    Benadrukt invloed van berkrachtiging + weinig beschikbare instrumenten
18
Q

Noem drie middenklasse referentiekaders om gedrag te begrijpen

A
  • Egopsychologie & identiteitsontwikkeling (psychoanalyse)
  • Zin Aanvul Lijst (meet de ego ontwikkeling)
  • Projectieve tests
19
Q

Welke drie referentiekaders zijn laag gewaardeerd & ondermaats?

A
  • Psychoanalyse
  • Humanistische psychologie
  • Existentiële psychologie

Ze zijn niet toetsbaar: bijv. maslow’s theorie

Uitzondering zijn VREES vragenlijsten

20
Q

Klassieke testtheorie

A

Richt zich op de meetfouten (SE) en gaat over de zuiverheid van de meting

De uitslag van een toets hangt dus niet alleen van jou af, maar ook van hoe de toets gemaakt is én van wie hem maakt.

21
Q

Item respons theorie (IRT)

A

Richt zich specifiek op hoe gedrag tot uiting komt

Kans op persoon (gegeven de latente trek) ja zegt op een vraag. Gaat dus niet over de fouten maar meer inhoudelijk

In IRT willen ze dat de testuitslag alleen over jou iets zegt, en niet afhangt van welke toets je precies kreeg of wie anders de toets ook deed.

Bij IRT kunnen testscores beter worden vergeleken tussen groepen met verschillende vaardigheidsniveaus.

22
Q

Thurstones Simple-structure benadering

A

Benadering binnen factoranalyse die ervan uitgaat dat persoonlijkheidskenmerken duidelijk van elkaar te onderscheiden & onafhankelijk zijn

–> DIAGNOSTICI GAAN ER WEL VAN UIT VAN ONDERLINGE SAMENHANG!

23
Q

7 punten van cotan beoordelingssysteem

A
  1. Relevantie van testconstructie
  2. Kwaliteit van testmateriaal
  3. Kwaliteit van handleiding
  4. Kwaliteit van normen
  5. Betrouwbaarheidsgegevens
  6. begripsvaliditeit
  7. criterium validiteit
24
Q

4 fasen van systematische biases bij mensen (Hogarth)

A
  1. Verwerving van informatie
  2. Verwerking van informatie (bijv. negeren van informatie) of oppervlakkig beoordelen)
  3. Omgaan met feedback
  4. Beoordeling van de uitkomst
25
Selectieve waarneming Wat is het en bij welke systematische bias hoort dit? (Hogarth)
Verkiezen van concrete informatie boven de statistiek. Dus geloven in niet bestaande verbanden (illusoire correlaties) EN gevoelig voor 'volgorde-effect' in gegevens Selectieve waarneming hoort bij de bias 'Serwerving van informatie'
26
Self-serving bias Wat is het en bij welke systematische bias hoort dit? (Hogarth)
Self-serving bias: Succes wordt toegeschreven aan eigen kunnen & falen aan externe factoren Self-serving bias hoort bij de systematische bias: omgaan met feedback (Hogarth)
27
Framing-effect Wat is het en bij welke systematische bias hoort dit? (Hogarth)
Framing effect: De manier van presenteren van informatie beïnvloedt het oordeel van mensen bijv. (3 punt of 7 punt schaal) leiden tot verschillende scores maar de inhoud is hetzelfde Framing-effect hoort bij de systematische bias: Beoordeling van uitkomst (Hogarth)
28
Availability heuristiek Wat is het en bij welke systematische bias hoort dit? (Hogarth)
Gebeurtenis lijkt waarschijnlijker als het gemakkelijk herinnerd wordt. Bias: Vewerving van informatie
29
Hoe heet de bias die psychologen hebben waarbij door de zeldzaamheid van een bepaalde problematiek deze niet goed wordt meegewogen?
Base-rate neglect