Belangrijke feitjes Flashcards

(87 cards)

1
Q

Contra-indicaties bariatrische chirurgie

A

Eetstoornis, zwakbegaafd, persoonlijkheidsstoornis, middelengebruik, non-compliance, ‘holle vaten syndroom’

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Verschillende niveau’s van cognities

A

Kernopvattingen, intermediaire opvattingen, automatische gedachten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Holistisch perspectief

A

Somatisch en psychisch functioneren wordt als een ondeelbare eenheid beschouwd.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Systemische desensitisatie

A

Vervangen van SR-koppeling: spin > angst, spin > ontspanning.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Selectief waarnemen (denkfout)

A

Vooral letten op het negatieve

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Negatief denken (denkfout)

A

Iets positiefs wordt negatief

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Zwart wit denken (denkfout)

A

Alleen in uitersten denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Generaliseren (denkfout)

A

Grote conclusies trekken op kleine gebeurtenissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gedachtelezen (denkfout)

A

Men weet precies wat anderen denken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Emotioneel redeneren (denkfout)

A

Wat je voelt is waar

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Toekomst voorspellen/doemdenken (denkfout)

A

Zeker weten dat iets gaat gebeuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Personificatie (denkfout)

A

Het lig aan mij, ik moet dit doen anders…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Lage frustratie tolerantie (denkfout)

A

Men denk snel iets niet te kunnen verdragen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Drie cognitieve processen in het cognitieve model

A

Assimilatie: interpretatie van gebeurtenissen inpassen in bestaande schema - veranderen interpretatie gebeurtenis
Accommodatie: aanpassen van bestaande opvatting door middel van betekenis die men toekent aan nieuwe gebeurtenissen - veranderen opvatting
Overaccommodatie: doorschieten van accommodatie, interpretatie van gebeurtenis leidt tot vorming van disfunctionele opvattingen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Thought-event-fusion (TEF)

A

Dwangstoornissen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Thought-action-fusion (TAF)

A

Psychose

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

Veiligheidsgedragingen

A

Activiteiten die iemand onderneemt om tijdens blootstelling aan angstige situatie, om ramp te voorkomen (agorafobie - ademhalingsoefeningen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Veiligheidssignalen

A

Minder concrete prikkels die de voorspelling van de ramp neutraliseren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

Compound CS

A

CS bestaat uit meerderen elementen, die apart van elkaar effect hebben, maar samen nog meer effect

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

Occasionsetter/facilitator

A

Heeft zelf niets te maken met de CS, maar maakt de angst erger (combinatie maakt het enger)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

Voorbeelden van relaxatietechnieken

A

Autogene training (visualiseren dat lichaamsdelen ontspannen zijn), progressieve spierrelaxatie (per spiergroep bij lang gaan en ontspannen), spieren aanspannen/ontspannen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

Drie fasen van het biologisch aanpassingsmechanisme

A
  1. Alarmfase: eerste confrontatie met stressor
  2. Weerstandsfase: reacties zijn afgestemd p de aard van de situatie
  3. Herstel/uitputtingsfase: herstel als lichaam weer tot rust keert en uitputting als lichaam niet terugkeert naar oorspronkelijke niveau.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

Vinden van de ENG

A

EN of MAAR tussen bewijzen VOOR BANG en bewijzen TEGEN BANG zetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

Pijnmode van Loeser

A
Van klein naar groot:
Nociceptie - fysiologisch
Pijngewaarwording - ervaren van pijnsensatie
Pijnbeleving - emotioneel aspect
Pijngedrag - gedragsmatig aspect
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
Poorttheorie van Melzack en Wall
Het zenuwstelsel is in staan om pijnprikkels te filteren. De mens is in staat om pijnprikkels in meer of mindere mate door te geven aan het centrale zenuwstelsel door middel van waarneming/beleving (poort gaat open of dicht)
26
Vicieuze cirkel vermijdingsgedrag
Pijn > cognitie > emotie (vrees) > gedrag (vermijding) > pijn
27
Vicieuze cirkel overactivatie/pijnpersistentie
Pijn > cognitie > emotie (geprikkeld/woede) > gedrag (overactivatie) > pijn Flexibele combinatie van vermijding en pijnpersistentie zou een adaptieve manier zijn om met chronische pijn om te gaan
28
Onderdelen biopsychosociaal model
Oorzaak (doorstrepen) > pijn/vermoeidheid, vanaf hier drie pijlen naar onderen: 1. Psychologische gevolgen 2. Sociale gevolgen 3. Activiteiten gevolgen Tussen deze factoren ook pijlen heen en weer zetten
29
Catastrofische cognities
Vermijding
30
Niet-accepterende cognities
Overactivatie
31
Defaitistische cognities
Terugtrekking
32
Realiseren van basisniveau (activatie)
Op tijd stoppen en rust nemen, fysieke/mentale activiteiten met elkaar afwisselen en niet meer dan één ding tegelijkertijd doen.
33
Lastmeter
Screeningsinstrument psychosociale problemen en lichamelijke klachten bij oncologie patiënten.
34
Aspecten bij vermoeidheid bij kanker
Verstoord slaap-waak ritme, onvoldoende verwerking, verhoogde angst voor recidief, disfunctionele opvattingen, verstoord activiteitenpatroon, verminderde sociale contacten/steun
35
Verklaringen eetgedrag bariatrische patiënten
Perceptieprobleem, cue reactiviteit (eten zien en willen eten), conditionering (eten bij emoties), gedrag moeilijk kunnen remmen
36
Geïntegreerde CGT
CGT waarbij men ook open en kritisch blijft voor nieuwe ontwikkelingen, zolang het maar bewezen effectief is (liefst evidence based)
37
6 instandhoudende factoren reuma
...
38
6 instandhoudende gevolgen vermoeidheid
...
39
4 stappen verwerkingsproces
Ontkenning, boosheid, verdriet, acceptatie
40
Schema copinggedrag
...
41
Taxatie probleem (diagnostische fase)
Somatisch, mentaal, cognities, gedrag en pathofysiologische stoornissen
42
Mowrer
Twee factoren theorie: door klassieke conditionering ontstaat de vrees voor een prikkel, dit zet aan tot vermijding. Doordat de angst door de vermijding afneemt wordt vermijding bekrachtigd (proces van operante conditionering). De vermijding is een instandhoudende factor voor de angst.
43
Het cognitieve model
Stelt dat emotionele reacties in sterke mat afhankelijk zijn van de interpretatie van een gebeurtenis, waarbij het gaat om zowel de aard als de intensiteit van de reactie.
44
Kernopvattingen/kerncognities
Onvoorwaardelijk en algemeen geldend voor een patiënt ("ik ben waardeloos" of "anderen zijn niet te vertrouwen")
45
Intermediaire opvattingen
Leefregels: Als..., dan...
46
Automatische gedachten
Automatische interpretaties van externe of interne stimuli.
47
Cognitieve conceptualisatie
Gebeurtenis (S) > Automatische gedachte (O) > Emotionele reactie (R). Zowel S als R leiden tot de vorming van 'kernopvattingen en intermediaire assumpties' en die hebben weer invloed op O
48
Drie kwalificaties bij leren
1. Rijing: gaat vanzelf 2. Omgekeerde rijping: je raakt iets kwijt waardoor nieuw gedrag aangeleerd moet worden. 3. Duurzaamheid: eenmaal geleerd gedrag kan soms verdwijnen, maar het blijft wel in potentie beschikbaar.
49
Drie leerparadigma's
1. Blootstelling aan dezelfde prikkel: habituatie, sensitisatie, latente inhibitie en US-pre-exposure (niet associatief leren) 2. Blootstelling aan twee stimuli: klassiek conditionering (associatief leren) 3. Blootstelling aan consequenties van gedrag: operante conditionering (associatief leren)
50
Habituatie
Minder gevoelig worden voor prikkel (tijdelijk)
51
Sensitisatie
Gevoeliger worden voor prikkel (tijdelijk)
52
Latente inhibitie
Moeilijk om andere associatie te krijgen met al aangeleerde CS (lichbron als CS kan niet in een ander experiment weer gebruik worden voor klassieke conditionering)
53
US-pre-exposure effect
Moeilijk om andere associatie te krijgen met US (aangeleerde hulpeloosheid: rat kan eerst niet ontsnappen bij schok, maar blijft later zitten terwijl hij wel weg kan)
54
Inferentie
A <> B & C <> D, als A gekoppeld wordt met C dan zijn ze indirect allemaal aan elkaar gekoppeld
55
Generalisatie
Reactie op CS ook bij stimuli die op CS lijken
56
Discriminatie
Twee op elkaar lijkende CS geven verschillende reacties
57
Extinctie
CR dooft uit als S een tijdje zonder US wordt aangeboden.
58
Renewal
Na een paar confrontaties wordt gedrag weer uitgelokt.
59
Compensatietraining cognitieve problemen
Hulpmiddelen (agenda), aandacht (Pauzeer, Rustige omgeving, Één ding tegelijk, Tijdsdruk voorkomen), herhaling, associatie, organisatie
60
Vijf domeinen negatieve cognities (kerngedachten)
Ik ben schuldig (Ik heb gedaan wat ik kon, ik ben onschuldig) Ik ben machteloos (Ik kan het aan) Ik ben waardeloos/stom/slecht/walgelijk/laf (ik ben de moeite waard) Ik ben kwetsbaar/zwak (Ik ben sterk) Ik ben nog steeds in gevaar (Ik ben nu veilig)
61
Schaal negatieve cognities trauma
Subjective units of disturbance-schaal (SUD)
62
Schaal positieve cognities trauma
Validity of cognition-schaal (VOC)
63
Relaxatie respons
Fysiologische reacties als gevolg van repetitieve mentale of fysieke activiteit, waarbij afleidende gedachten worden genegeerd
64
Verschil relaxatie en mindfulness
Bij relaxatie worden gedachten afgeleid, bij mindfulness kunnen gedachten ook juist ergens op gericht zijn.
65
Voorbeeld vragen automatische gedachten
Wat ging er door je hoofd heen voordat je je zo begon te voelen? Wat zou er kunnen gebeuren? Wat betekent dit voor jou? Wat is het ergste wat zou kunnen gebeuren?
66
Voorbeeld vragen bewijs tegen
Heb je ooit een ervaring gehad die aantoont dat deze gedachte niet klopt? Als je beste vriendin dit zou denken, wat zou je dan zeggen? Zijn er kleine dingen die deze gedachten tegenspreken?
67
Voorbeeld vragen evenwichtige gedachte
Is er een alternatieve manier om over deze situatie te denken? Schrijf een zin die al de bewijzen voor en tegen samenvat en zet er het woordje 'en' of 'maar' tussen Wat zou je advies zijn aan een persoon die net zo denkt als jij?
68
ROM
Routine Outcome Monitoring (domeinen zoals kwaliteit van leven)
69
Twee vormen van afgeleid leren (ACT)
``` Wederzijdse verbondenheid (A>B - direct, B>A - afgeleid) Indirecte gecombineerde verbondenheid (A>B en B>C- direct, dus A>C - afgeleid) ```
70
Direct leren
Pijn (acceptatie)
71
Afgeleid leren
Lijden (defusie)
72
Vragenlijst hexaflex
FIT-60
73
Twee lastige aspecten van reuma
Onvoorspelbaar verloop en voortdurende aanpassing
74
Definitie van pijn
Een onaangename sensorische en emotionele ervaring, die wordt geassocieerd met potentiële of werkelijke weefselschade, of die wordt beschreven in termen van dergelijke schade
75
Perspectief wisseling chronische pijn/reuma
Van somatische insteek naar psychologische insteek
76
Belangrijke factoren bij het omgaan met een beperking
1. Fysieke beperkingen: beweegvrijheid 2. Appraisal (interpretatie) en coping (omgaan met situatie) 3. Locus van controle (intern of extern) 4. Acceptatie en verwerking 5. Sociale omgeving: steun en SES
77
Veranderen pijngedrag
CGT: 1. Psycho-educatie: bibliotherapie 2. Bewerken cognities: registratie (gedachtenrapport?), neerwaartse pijl techniek (hoe een gedachte negatieve invloed heeft op pijngedrag) 3. Gedragsverandering: doorbreken vermijdingsgedrag of overbelasting, ontspanningstechnieken Vooral combinatie werkt goed!
78
Fibromyalgie en psychische klachten
Onderdeel van ziektebeeld, sowieso een instandhoudende factor en misschien zelfs een oorzaak
79
Wanneer wel zoeken naar een oorzaak bij SOLK
Bij een duidelijk ontstaansmoment, als de oorzaak te achterhalen is, als de oorzaak beïnvloedbaar is en als de oorzaak stress is.
80
Verschillende fasen Oncologie
Acute fase, behandelfase, herstelfase, palliatieve fase, terminale fase en stervensfase
81
Uitlokkende factoren vermoeidheid bij kanker
Tumoractiviteit (verstoord energiehuishouding), behandeling (en herstel daarvan) en beleving/emotie
82
Instandhoudende factoren vermoeidheid bij kanker
1. Slaap/waakritme verstoord 2. Gecompliceerde verwerking 3. Angst voor recidief 4. Disfunctionele cognities 5. Verstoring van balans tussen belastbaarheid en belasting 6. Sociaal onbegrip
83
Samenhang instandhoudende factoren vermoeidheid bij kanker
Kanker pijltje naar Verwerking van kanker pijltje naar Angst voor recidief pijltje naar Vermoeidheid na kanker Volgende factoren hebben ook pijltjes naar vermoeidheid na kanker: - Cognities vermoeidheid : leidt tot somatische attributies, verzet klachten en self-efficacy - Slaap-waak ritme - Activiteiten regulatie: pijltje naar lichamelijke, mentale en sociale activiteit - deze hebben weer een pijltje naar werkhervatting - Sociale steun en sociale interacties
84
RDI
Lijkt om EMDR, maar dan kortere bilaterale stimulatie en gericht op positieve herinneringen uit het verleden en vermijding van trauma
85
Voor wie RDI
Virus Brilderink
86
Pijlers van het biopsychosociaal model
Psychologische gevolgen, sociale gevolgen en gevolgen voor activiteiten
87
Pijlers van het gevolgenmodel
Emotionele gevolgen, gedragsmatige gevolgen, lichamelijke gevolgen en sociale gevolgen