BIO DNA begrippen H9 Flashcards

(42 cards)

1
Q

alle dna-moleculen in een cel van een organisme

A

Genoom

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Korte stukjes circulair DNA in het cytoplasma bij sommige prokaryoten

A

Plasmiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Twee nucleotidenketens die bij elkaar worden gehouden door de bij elkaar horende stikstofbasen

A

Dubbelstrengs DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

In een dubbelstrengs DNA-molecuul zijn de twee ketens in een spiraalvorm om elkaar heen gedraaid

A

Helixstructuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Zeer lange dubbelstrengs DNA-moleculen

A

Chromosomen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Volgorde waarin nucleotiden in een DNA-molecuul zijn gerangschikt

A

DNA-sequentie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Volgorde waarin nucleotiden in een DNA-molecuul zijn gerangschikt

A

Nucleotidenvolgorde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

DNA dat niet codeert voor eiwitten

A

Niet-coderend DNA

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Fase van de celcyclus waarin het DNA wordt gekopieerd

A

S-fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Kopiëren van het DNA voor de celdeling

A

DNA-replicatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Fase waarin de celdeling plaatsvindt en de kopieën van de chromosomen worden
verdeeld over de dochtercellen

A

M-fase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

DNA-nucleotiden die los in het kernplasma voorkomen

A

Vrije DNA-nucleotiden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Enzym dat langs een enkelvoudige DNA-keten schuift en vrije nucleotiden uit het
kernplasma verbindt met de vrijgekomen basen in het DNA-molecuul

A

DNA-polymerase

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Niet-coderend repetitief DNA aan de uiteinden van een DNA-molecuul dat is
ingekapseld in beschermende eiwitten

A

Telomeer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

vorming van RNA langs DNA

A

Transcriptie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

drie opeenvolgende nucleotiden in het RNA die coderen voor één aminozuur

A

Codon

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

vertaling van de nucleotidevolgorde in het RNA naar aminozuren in een eiwit

A

Genetische code

18
Q

codon (AUG) waarmee de synthese van een aminozuurketen start

19
Q

codon dat niet codeert voor een aminozuur waardoor de eiwitsynthese stopt

20
Q

aminozuren worden in een ribosoom aan elkaar gekoppeld tot eiwitten in een
volgorde die wordt bepaald door een RNA-molecuul

21
Q

genen in een prokaryoot die informatie bevatten voor het vormen van een eiwit

A

Structuurgenen

22
Q

genen die coderen voor eiwitten die de genexpressie regelen

A

Regulatorgenen

22
Q

aan- of uitzetten van genen

23
Q

wanneer een gen aanstaat, kan door transcriptie RNA worden gevormd en door
translatie een eiwit

24
cellen die nog niet (volledig) zijn gespecialiseerd en die zich onbeperkt kunnen delen waarbij een van de dochtercellen een nieuwe stamcel wordt en de andere dochtercel zich gaat differentiëren tot een specifiek celtype
Stamcellen
24
proces waarbij een stamcel ontwikkelt tot een specifiek celtype
Celdifferentiatie
25
Gespecialiseerde cellen met een bepaalde functie
Celtypen
26
Proces waarbij een cel zichzelf laat afsterven, waardoor overbodige en ongewenste weefsels verdwijnen
Apoptose
27
Wetenschap die zich bezighoudt met het bestuderen van factoren die de genexpressie beïnvloeden, zoals stress, voeding en drugs
Epigenetica
28
verandering in de nucleotidevolgorde van het DNA
Mutatie
29
Verandering in één nucleotidepaar: vervanging door een ander nucleotidepaar of een invoeging of verwijdering van een nucleotidepaar
Puntmutatie
30
mutatie waarbij het aantal chromosomen in een cel verandert doordat bij meiose I de chromosomen van een paar bij elkaar blijven of doordat bij meiose II de chromatiden van een chromosoom bij elkaar blijven
Genoommutatie
31
Factoren die de frequentie verhogen waarmee mutaties plaatsvinden
Mutagene factoren
32
gen dat eiwitten maakt die de celcyclus kunnen stilleggen
Tumorsuppressorgen
33
gen dat ontstaat door een mutatie of door toename van de genexpressie van een proto-oncogen en dat kan leiden tot het abnormaal snel groeien en delen van de cel
Oncogen
34
Bepalen van de nucleotidesequentie van het genoom of van een deel van het DNA van een organisme en deze daarna bestuderen, vergelijken en interpreteren
DNA-analyse
35
Bepalen van de nucleotidesequentie van DNA
Sequencen
36
Polymerase chain reaction: techniek waarbij stukjes DNA in een PCR-machine worden gekopieerd tot er genoeg is voor onderzoek
PCR
37
Verzamelnaam voor technieken waarbij organismen worden gebruikt om producten te maken voor de mens
Biotechnologie
38
Het wijzigen van de eigenschappen van bacteriën, schimmels, planten en dieren
Genetische modificatie
39
Organismen waarbij het DNA is veranderd en waarbij een gen is overgebracht van een organisme van een andere soort
Transgeen
40
De nucleotidevolgorde van het DNA in een organisme wijzigen door DNA in te brengen dat afkomstig is van een ander individu
Recombinant-DNA-techniek