BIO SE1 H8 Flashcards

(30 cards)

1
Q

Beperkende factor

A

De factor die het minst gunstig is (en daardoor de snelheid van een proces bepaalt)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Melkzuur

A

Stof die bij gisting kan ontstaan; ontstaat in een zuurstofarme omgeving doordat melkzuurbacteriën glucose afbreken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gisting / Anaerobe dissimilatie

A

Dissimilatie van glucose zonder zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Alcohol

A

Stof die bij gisting kan ontstaan en die veel chemische energie bevat

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Aerobe dissimilatie / verbranding

A

Dissimilatie van glucose met zuurstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Fosfolipiden

A

één vetzuur van het triglyceride vervangen door een fosfaatgroep

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Eiwitten

A

Ketens van enkele tientallen tot meer dan duizend aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Cellulose

A

Polysacharide die het hoofdbestanddeel is van de celwanden van planten; door de binding tussen de glucosemoleculen vormen enkele tientallen cellulosemoleculen samen een stevige structuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Glycogeen

A

Polysacharide die bij dieren in de lever en in spieren wordt gevormd; bestaat uit meer dan twintigduizend glucosemoleculen en is sterk vertakt; reservestof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Zetmeel

A

Polysacharide die in de bladgroenkorrels en zetmeelkorrels van plantaardige cellen wordt opgebouwd uit ongeveer zesduizend glucosemoleculen; reservestof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Koolhydraten / sachariden

A

Moleculen die zijn opgebouwd uit koolstof, waterstof en zuurstof en in de cel vooral een functie als bouwstof, brandstof en reservestof hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Bladgroenkorrels

A

Bevatten bladgroen en enzymen waardoor fotosynthese kan plaatsvinden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Bladgroen

A

Pigment dat energie uit licht kan opnemen en omzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pH

A

zuurgraaf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Optimumkromme

A

Diagram dat het verband tussen bijvoorbeeld de temperatuur en de enzymactiviteit weergeeft

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Enzym-substraatcomplex

A

Ontstaat wanneer een substraatmolecuul aan een enzymmolecuul bindt

17
Q

substraat

A

Stof waarop een enzym inwerkt

18
Q

katalyseren

A

Chemische omzettingen mogelijk maken of versnellen, word zelf niet gebruikt bij reactie

19
Q

enzymen

A

Eiwitten die chemische omzettingen katalyseren (mogelijk maken of versnellen)

20
Q

ADP / adenosinedifosfaat

A

energiedrager molecuul 2 fosfaat groepen (niet opgelade baterij, kan geen energie afgeven)

21
Q

ATP adenosinetrifosfaat

A

energiedrager molecuul 3 fosfaat groepen (opgelade batterij)

22
Q

voortgezette assimilatei

A

process waarbij grote organische moleculen met veel energierijke bindingen ontstaan (glucose —> andere stof)

23
Q

lichtenergie

A

wordt bij fotosynthese door planten & cynobacterieen gebruikt voor het maken van glucose

24
Q

fotsythese / koolstofassimilatie

A

proces waarbij planten en cyanobacterieen lichtenergie gebruiken voor de vorming van glucose

25
dissimilatie
afbraak van grote organische moleculen tot kleinere moleculen
26
assimilatie
opbouw van organische moleculen uit kleinere moleculen
27
glucose
organische stof die als brandstof & bouwstof belangrijk is voor de stofwisseling
28
chemische energie
energie die in de binding tussen atomen van stoffen is opgeslagen
29
stofwisseling
het omzetten van stoffen in andere stoffen
30
Vetten
Verbindingen met de elementen C, O en H; veel vetten zijn triglyceriden, die worden gevormd doordat drie vetzuurmoleculen zich binden aan een glycerolmolecuul