BIO SE1 H10 Flashcards

(23 cards)

1
Q

alles wat je eet of drinkt

A

voedingsmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

aminozuren die in het voedsel moeten voorkomen omdat mensen die niet of in onvoldoende hoeveelheden zelf kunnen vormen

A

essentiele aminozuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

eiwitten, koolhydraten, vetten, mineralen en vitaminen

A

voedingsstoffen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

vetzuren die in het voedsel moeten voorkomen omdat je lichaam ze niet kan vormen uit andere organische sotffen

A

essentiele vetzuren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

voedingsstof die wordt gebruiit voor de vorming van organische moleculen bij vortgezette assimilatie

A

bouwstof

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een vet dat vooral wordt aangemaakt door de lever; het komt voor in celmembranen en wordt gebruikt bij de productie van hormonen, gal en vitamine D

A

cholestrerol

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

koolhydraten die niet worden verteerd door enzymen uit het verteringsstelsel van het mens

A

voedingsvezels

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

ziekten die ontstaan door een gebrek aan vitaminen

A

gebreksziekten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

de moleculen die het restultaat zijn van de afbraak van voedingsstoffen in het verteringsstelsel

A

verteringsproducten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

kauwen van voedsel met je gebit en kneden en mengen van de voedselbrij door de darmperistaltiek

A

mechanische vertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

afbraak van grote organische moleculen in de voedselbrij met behulp van enzymen

A

chemische vertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het afwisselend samentrekken van kringspieren en lengtespieren in de wand van het darmkanaal waardoor de voedselbrij wordt voortgeduwd, gekneed en gemengd met de verteringssappen

A

darmperistaltiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vertering vindt plaats in de cel

A

intracellulaire vertering

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

moleulen in gal die vetten emulgeren

A

galzouten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

verdelen van grote druppels in het voedsel in kleine druppeltjes

A

emulgeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

vertering vindt plaats in een speciale ruimte in het lichaam

A

extracellulaire vertering

12
Q

uitstulpingen op de darmplooien in de dunne darm

12
Q

eiwitten die de afbraak van voedingsstoffen (koolhydraten, eiwitten en vetten) tot verteringsproducten mogelijk maken of versnellen

A

verteringsenzymen

13
Q

opname van stoffen uit de darmwand

13
Q

darmdekweefsel: de buitenste laag cellen van de darmvlokken

13
Q

microscopiche kleine uitstulpingen op de cellen van darmepitheel

13
Q

transport van stoffen via transporteiwitten in een membraan waarvoor energie (omzetting van ATP) nodig is, doordat het transport plaatsvindt tegen het concentratieverval in

A

actief transport

14
Q

bacterien in de dikke darm die nuttig stoffen produceren, waaronder vitaminen en enzymen voor de afbraak van stoffen die door verteringsenzymen van de mens niet worden verteerd