Chapter 17 Hoofdstuk 17 Flashcards
(36 cards)
1
Q
denken
A
to think
2
Q
meedoen (aan)
A
to participate (in)
3
Q
de fietsenmaker
A
the bicycle
4
Q
geloven
A
to believe
5
Q
bereiken
A
to reach
6
Q
controleren
A
to check
7
Q
de bingo
A
the bingo
8
Q
de buurvrouw
A
the female
9
Q
de reden
A
the reason
10
Q
het meertje
A
the (small) lake
11
Q
de expat
A
the expatriate
12
Q
de radio
A
the radio
13
Q
het afspraakje
A
the date
14
Q
iemand leuk vinden
A
to like someone
15
Q
liever
A
rather, preferably
16
Q
vooruit
A
forward
17
Q
Oké, vooruit!
A
OK, let’s do it
18
Q
tekenen
A
- to draw
- to sign
19
Q
het hartje
A
the heart
20
Q
inmiddels
A
meanwhile
21
Q
voorkbijomen
A
to pass by
22
Q
voorkomen (inseparable, stress on part of the verb) bedenken het smoesje
A
to prevent
23
Q
alvast
A
in advance
24
Q
de verkering
A
the (love) relationship
25
verkering hebben
to go steady
26
niet eens
not even
27
kussen
to kiss
28
het smoesje
the excuse
29
bedenken
to think up
30
praten (over)
to talk (about)
31
ervaring
to have
32
hebben (met)
experience (with)
33
stoer
tough
34
opnieuw
one more time
35
zich afvragen
to wonder
36
troosten
to comfort
