chez le dentiste Flashcards
(31 cards)
1
Q
gevoelig voor warm en koud
A
sensible(s) au chaud et au froid
2
Q
aan de achterkant
A
au fond de
3
Q
op het einde van
A
au bout de
4
Q
erger worden/verergeren
A
s’aggraver
5
Q
ontzenuwen
A
dévitaliser
6
Q
uittrekken / verwijderen(2)
A
arracher
extraire
7
Q
gaatje (tand)
A
un carie
8
Q
vullen
A
plomber
9
Q
een ontsteking
A
un inflammation
10
Q
een abces
A
un abcès
11
Q
ongevoelig maken
A
insensibiliser
12
Q
slechte adem hebben
A
avoir mauvaise haleine
13
Q
tandsteen weghalen
A
détartrer
14
Q
onderste/laagste
A
inférieur
15
Q
polijsten
A
polir
16
Q
flosdraad (2)
A
le fil dentaire
la soie dentaire
17
Q
de poetsbeurt
A
le brossage
18
Q
mond spoelen
A
se rincer la bouche
19
Q
een beker
A
un gobelet
20
Q
verdoofd (gevoel)
A
engourdi(e)
21
Q
kauwen
A
mâcher
22
Q
aan de rechterkant
A
du côté droit
23
Q
vanaf (toekomst)
A
à partir de
24
Q
doorbreken
A
faire éruption
25
tandpasta
le dentifrice
26
inhalen, voorbijgaan
passer
27
voorkomen
prévenir
28
een souitje geven
faire un piqûre
29
bloeden
saigner
30
bloedend
saignant
31
inderdaad
en effet