préposition 2 Flashcards

(32 cards)

1
Q

sterk zijn (in een vak)

A

être fort en

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

… jaar oud zijn (een precieze leeftijd uitdrukken)

A

être agé(e) de …. ans

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

verliefd zijn op

A

être amoureux de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

trots zijn op

A

être fier de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

verantwoorlijk zijn voor

A

être responsable de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

open zijn voor

A

être ouvert à(au/aux)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

blij zijn met

A

être content de/du/de l’/..

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

klaar zijn om

A

être prêt à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

boos zijn op

A

être fâche avec (contre)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

gekleed in

A

vêtu de

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

in staat zijn tot

A

être capable de/du…

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

begaafd zijn in (een bepaalde skill)

A

être doué(e) pour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

verboden zijn voor

A

être interdit à

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

beleefd zijn tegen

A

être poli(e) avec

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

niet gezond zijn voor

A

n’être pas bon pour

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

rijk zijn in (vitamines)

A

être riche en (vitamines)

17
Q

vertaald zijn in

A

être traduit en

18
Q

vertaald zijn uit

A

être traduit de/du

19
Q

anders zijn dan

A

être différent de/du/des

20
Q

iets realiseren

A

se rendre compte de qqch

21
Q

in de buurt komen van

A

(s’) approcher de qqch

22
Q

meedoen aan

A

participer à

23
Q

aandacht besteden aan

A

faire attention à

24
Q

afzien van

25
klagen over iets
se plaindre de qqch
26
bemoeien met iets
se mêler de
27
sterven van
mourir de
28
leiden aan
souffrir de
29
zich iets herinneren van
se souvenir de
30
zich interesseren in
s'intéresser à qqch
31
verbaast zijn van
étonner de
32
een muziekinstrument spele,
jouer de la/du/des