Col 3 + H8 Flashcards

Leren (33 cards)

1
Q

leren

A

proces waarbij een ervaring het gedrag op een toekomstig moment beïnvloedt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

ongeconditioneerde respons UR

A

natuurlijke reactie op een stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

ongeconditioneerde stimulus US

A

een natuurlijke stimulus uit de omgeving die bepaald gedrag (UR) uitlokt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

geconditioneerde stimulus CS

A

aangeboden stimulus die vóóraf gaat aan en daarmee een voorspellende factor vormt voor een US

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

geconditioneerde respons CR

A

zelfde respons als UR, maar dan veroorzaakt door de CS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

habituatie

A

uitdoven van UR bij veelvuldig blootstellen aan US

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

extinctie

A

uitdoven van CR na niet meer aanbieden van US bij CS

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

generalisatie

A

nieuwe stimulus, maar veel (subjectieve) overeenkomst met CS, dan ook CR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

discriminatie

A

leren onderscheid te maken tussen nieuwe stimulus en oorspronkelijke CS door beide stimuli aan een andere US te koppelen (operant, dan andere respons effectief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

S-R associatie

A

Watson; theorie dat CR ontstaat door associatie tussen CS en UR, blijkt niet correct

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

S-S associatie

A

Rescorla & Wagner; theorie dat CR ontstaat door associatie tussen CS en US, ondersteund door extinctie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

blocking

A

als er al een goede voorspeller (CS) bij US is, dan geen associatie bij 2e stimulus voor zelfde US

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

compensatiore reactie

A

UR van lichaam op onnatuurlijke verstoring (drugs/ pijnstillers, =US) gericht op terugbrengen natuurlijke staat, wordt geassocieerd met omgeving CS –> CR, dan bij omgeving bepaalt wel/geen compensatiore reactie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Thorndikes Law of Effect

A

bij een positieve consequentie neemt de frequentie van de gedraging toe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

operante respons

A

een gedraging die de omgeving beïnvloedt, getriggerd door een bepaalde stimulus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

positieve bekrachtiging

A

iets positiefs aanbieden

17
Q

negatieve bekrachtiging

A

is negatiefs weghalen

18
Q

positieve bestraffing

A

iets negatiefs aanbieden

19
Q

negatieve bestraffing

A

iets positiefs weghalen

20
Q

shaping

A

het stapsgewijs aanleren van gedrag door (per ongelukke) deelgedragingen te belonen

21
Q

discrimination training

A

aanleren onderscheid te maken tussen situaties waarin wel een geen bekrachtiger volgt, dus nèt andere situatie –> andere respons (geen boom/ 1 boom/ >1 boom)

22
Q

fixed ratio

A

na een vast aantal gedragingen belonen

23
Q

variable ratio

A

na een willekeurig aantal gedragingen belonen

24
Q

fixed interval

A

na een vaste tijdsperiode blonen

25
varbiale interval
na een willekeurige tijdsperiode belonen
26
behaviourisme
oorzaken van gedrag liggen buiten individu en zijn direct waarneembaar, bijv. S-R theorie
27
cognitivisme
mentale processen/ emoties kunnen ook gedrag veroorzaken, bijv. S-S theorie
28
latent learning
leren (exploreren) zonder dat het direct invloed heeft op het gedrag, maar als de situatie daartoe uitnodigt (bijv. onverwacahte beloning) wel ineens sterke prestatieverbetering
29
vicarious reinforcement
leren door de consequenties van het gedrag van een ander te observeren
30
evaluative conditioning
hoe positief/ negatief je een bepaalde stimulus beoordeeld hangt af van (positieve/ negatieve) andere stimuli die gelijktijdig worden aangeboden
31
continu beloningspatroon
een bepaalde respons altijd belonen --> gedrag aanleren (operant)
32
partieel beloningspatroon
een bepaalde respons soms belonen --> aangeleerd gedrag behouden, extinctie voorkomen
33
over-justification effect
gedrag dat niet direct beloond wordt obv intrinsieke motivatie dat gedrag ineens wel gaan belonen --> extrinsieke motivatie ipv intrinsiek --> frequentie neemt toe gedrag niet meer belonen, dan ook geen motivatie meer --> frequentie neemt af