Col 5 + H5 Flashcards

Motivatie en Emotie (28 cards)

1
Q

motivatie

A

mentale toestand obv interne en externe factoren die aanzet tot bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

drive

A

intrinsieke; interne factoren die zorgen voor motivatie, complementair met motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

regulatory drives

A

drives die gericht zijn op het handhaven van homeostase (honger, dorst)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

non-regulatory drives

A

drives niet homeostase als primair doel hebben; veiligheidsdrives, reproductive drives, sociale drives, educatieve drives

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

primaire drives

A

aangeboren drives, hebben overlevingswaarde

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

afgeleide drives

A

drives die niet direct overlevingswaarde hebben maar wel voorkomen uit de primaire drives

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

central drive system

A

voor elke drive lijkt er een ander regelcentrum in de hersenen te zijn, deze kunnen wel overlappen en zo een overeenkomstig effect hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

beloningscentrum

A

medial forebrain bundle met synapsen in de nucleus accumbens (basala galia), afgifte dopamine vóór beloning + afgifte endorfine ná beloning

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

liking

A

het ervaren van een bepaalde beloning is fijn –> wanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

wanting

A

verlangen om de beloning te verkrijgen –> bereidheid om je er voor in te spannen (extrinsieke motivatie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

reinforcement

A

het daadwerkelijk verkrijgen van de beloning bekrachtigt wanting, positieve feedback loop –> leren (operant conditioneren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

dopamine

A

vóór het verkrijgen van de beloning, versterkt wanting NIET linking, produtie groter bij onverwachte beloning of grotere ingeschatte waarde van de beloning –> grotere motivatie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

endorfine

A

ná het verkrijgen van de beloning; versterkt liking NIET wanting

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

verliefdheidsmodel

A

Helen Fisher; 3 stadia van verliefheid: lust –> attraction (romantische liefde) –> attachment (hechting)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

seksuele oriëntatie

A
ervaren aantrekkingskracht, eigen seksuele identitiet, eigen seksueel gedrag
deels aangeboren (prenatale factoren, fraternal birtchorder) deels door levenservaring
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

fraternal birtchorder effect

A

hoe meer oudere broers, hoe groter de kans op homoseksualiteit

17
Q

slaapcyclus

A

+- 5x herhaald per nacht, bestaat uit stadia 1 (licht) t/m 4 (diep) gevolgd door REM-slaap, bij elke herhaling neemt aandeel REM toe en aandeel diepe slaap af

18
Q

sleep thought

A

onvaste gedachten zonder beelden tijdens niet-REM slaap, vaak over actuele problemen maar niet functioneel

19
Q

preservation and protection theory

A

we zijn wakker om te eten, te reproduceren en om de veiligheid van onszelf/ anderen te garanderen. De rest van de tijd kun je slapen (grote vleeseters slapen meer dan grote grazers)

20
Q

body restoration theory

A

we slapen om te kunnen herstellen (de productie van groeihormonen neemt + kleine dieren slapen meer dan grote + niet slapen geeft weefseldegeneratie)

21
Q

brain maintenance theory of REM-sleep

A

we hebben REM-slaap om onze hersenen te trainen, het voorkomt degeneratie en versterk bestaande neuronale verbindingen –> leren (jonge dieren moeten meer leren en slapen meer)

22
Q

circadiaan ritme

A

slaap-waak riteme van +- 24uur, (blauw dag)licht als externe que om juiste ritme aan te houden, gecontroleerd door hypothalamus adhv firing rate en hormoon secretie (melatonine)

23
Q

Robert Plutchik emotie model

A

8 primaire emoties (joy, sorrow, anger, fear, acceptance, disgust, surprise, expectancy), alle andere emoties zijn hiervan afgeleid

24
Q

emotie

A

privaat toegankelijke toestand die aanzet tot bewegen; =subjectief gevoel rondom een object

25
dircrete emotion theory
Darwin: een vast aantal belangijke emoties (fysieke reacties, gezichtsuitdrukkingen) zijn aangeboren, ze hebben adaptieve functie voor het dier en hebben dus overlevingswaarde
26
cognition-plus-feedback hypothese
Schachter: waarnemingen en gedachten bepalen WAT je voelt, de fysieke reactie die daar bij hoort bepaald hoe STERK je het voelt
27
nonsomnia
weinig/ geen slaap nodig hebben
28
insomnia
wel slaap nodig hebben, maar niet kunnen slapen