Conditions de travail Flashcards

(196 cards)

1
Q

Dutch (Question)

A

French (Answer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een extralegaal voordeel

A

un avantage extra-légal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

het werk, de arbeid

A

le travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

werken

A

travailler

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een arbeider

A

un travailleur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een werk uitvoeren

A

effectuer un travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

de handenarbeid

A

le travail manuel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

het intellectueel werk

A

le travail intellectuel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

de arbeidsomstandigheden

A

les conditions de travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

in ploegverband werken

A

travailler en équipe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

de werkuren

A

les heures de travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

deeltijds werken

A

travailler à temps partiel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

halftijds werken

A

travailler à mi-temps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

voltijds werken

A

travailler à temps plein / plein temps

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

aan de band werken

A

travailler à la chaîne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

de werklast

A

la charge de travail

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

het nachtwerk

A

le travail de nuit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

het interimwerk

A

le travail intérimaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een keten, ketting, band

A

une chaîne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

het bandwerk

A

le travail à la chaîne

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een montageband

A

une chaîne de montage

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een uurrooster

A

un horaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

een vaste uurrooster

A

un horaire fixe

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

een flexibele uurrooster

A

un horaire flexible

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een flexibele/variabele uurrooster
un horaire variable
26
een vergoeding, bezoldiging
une rémunération
27
vergoeden
rémunérer
28
een geldelijke vergoeding
une rémunération monétaire
29
een geldmarkt
un marché monétaire
30
een salaris, inkomsten
un revenu, des revenus
31
loon trekken
percevoir / toucher / gagner des revenus
32
inkomsten herverdelen
redistribuer les revenus
33
beroepsinkomsten
des revenus professionnels
34
inkomsten krijgen/hebben
bénéficier de revenus
35
een salaris
un salaire
36
een salaris uitkeren/storten
verser un salaire
37
een salaris trekken
toucher / percevoir / gagner un salaire
38
de lageloonlanden
les pays à bas salaire
39
een maandloon
un salaire mensuel
40
een weekloon
un salaire hebdomadaire
41
een gepensioneerde
un retraité
42
het pensioen(geld)
la retraite
43
met pensioen gaan
prendre sa retraite / partir à la retraite
44
met pensioen zijn
être à la retraite
45
de pensioengerechtigde leeftijd
l’âge de la retraite
46
Dutch (Question)
French (Answer)
47
een zetel
un siège
48
een hoofdkantoor, maatschappelijke zetel
un siège social
49
een hoofdzetel
un siège principal
50
een organogram
un organigramme
51
een piramidevormig/verticaal organogram
un organigramme en pyramide
52
een boomvormig/horizontaal organogram
un organigramme en arbre
53
een hiërarchie
une hiérarchie
54
een hiërarchische structuur
une structure hiérarchique
55
hiërarchische relaties
des relations (f.) hiérarchiques
56
een hiërarchische overste
un supérieur hiérarchique
57
het hiërarchisch gezag
le pouvoir hiérarchique
58
hiërarchisch afhangen van iemand
dépendre hiérarchiquement de (qqn)
59
een gezag
une autorité
60
een gezagsrelatie
une relation d’autorité
61
onder iemands gezag vallen
être sous l’autorité de (qqn)
62
een supervisie
une supervision
63
een afhankelijkheid
une dépendance
64
de supervisie hebben over
superviser (qqn)
65
een toezichthouder
un superviseur
66
een afdeling
un département
67
de R&D-afdeling
le département recherche et développement
68
een afdeling leiden
diriger un département
69
aan het hoofd van een afdeling staan
être à la tête d’un département
70
een dienst
un service
71
een diensthoofd
un chef de service
72
leiden, besturen
diriger
73
een directeur
un directeur / un dirigeant
74
een directie
une direction
75
de leiding aan iemand toevertrouwen
confier la direction à qqn
76
een algemeen directeur
un directeur général
77
een CEO
un président-directeur général, P.D.G.
78
de baas leidt het bedrijf
le patron dirige l’entreprise
79
een financieel directeur
un directeur financier
80
een directeur verkoop en marketing
un directeur vente et marketing
81
een personeelsdirecteur
un directeur des ressources humaines / un DRH
82
een directiesecretaris/-esse
un(e) secrétaire de direction
83
een directieassistent(e)
un(e) assistant(e) de direction
84
de onderdirectie
la sous-direction
85
de algemene directie
la direction générale
86
de financiële directie
la direction financière
87
de productiedirectie
la direction de production
88
benoemen, aanstellen
nommer
89
iemand tot algemeen directeur benoemen
nommer quelqu’un directeur général
90
een kaderlid
un cadre
91
een manager
un manager / un gestionnaire / un directeur / un responsable
92
een verantwoordelijke
un responsable
93
verantwoordelijkheidsgevoel bijbrengen
responsabiliser
94
een verantwoordelijkheid
une responsabilité
95
de financiële verantwoordelijkheid
la responsabilité financière
96
de beperkte aansprakelijkheid
la responsabilité limitée
97
de onbeperkte aansprakelijkheid
la responsabilité illimitée
98
assisteren, bijstaan
assister
99
een assistent(e)
un(e) assistant(e)
100
een assistentie
une assistance
101
een directieassistent(e)
un(e) assistant(e) de direction
102
een hulp, een assistent/helper
une aide, un aide
103
helpen
aider
104
een hulpboekhouder
un aide comptable
105
een secretaris, -esse
un(e) secrétaire
106
een directiesecretaris, - esse
un(e) secrétaire de direction
107
Dutch (Question)
French (Answer)
108
een anciënniteit
une ancienneté
109
een activiteit
une activité
110
de activiteiten verdelen
répartir les activités
111
de activiteiten coördineren
coordonner les activités
112
activiteiten organiseren
organiser des activités
113
uitoefenen
exercer
114
een oefening
un exercice
115
een functie uitoefenen
exercer une fonction
116
een activiteit uitoefenen
exercer une activité
117
een beroep
un métier / une profession
118
een ploeg
une équipe
119
een ploegbaas
un chef d’équipe
120
in ploegverband werken
travailler en équipe
121
een afgevaardigde
un délégué
122
afvaardigen
déléguer
123
een afvaardiging, delegatie
une délégation
124
een vakbondsafgevaardigde
un délégué syndical
125
een afgevaardigd bestuurder
un administrateur délégué
126
een leerjongen
un apprenti
127
een onderzoeker
un chercheur
128
een boekhouder
un comptable
129
in de boeken opnemen
comptabiliser
130
een rekening, de boekhouding
un compte, la comptabilité
131
een hulpboekhouder
un aide comptable
132
een hoofdboekhouder
un chef comptable
133
een boekhoudafdeling
un service comptable
134
een woordvoerder
un porte-parole
135
een prospectie, marktverkenning
une prospection
136
de markt verkennen
prospecter
137
een klantenwerver
un prospecteur
138
een potentiële klant
un prospect
139
een ambtenaar
un(e) fonctionnaire
140
een jurist
un juriste
141
een vertegenwoordiger
un représentant
142
vertegenwoordigen
représenter
143
een vertegenwoordiging
une représentation
144
een telefonist(e)
un(e) téléphoniste / un(e) réceptionniste / standardiste
145
een magazijnier
un magasinier / un manutentionnaire
146
een werkplaats, atelier
un atelier
147
de supervisie over een werkplaats hebben
superviser un atelier
148
een opslagplaats, magazijn
un entrepôt
149
een bevoorrading
un approvisionnement
150
bevoorraden
approvisionner
151
de logistiek
la logistique
152
een logistiek verantwoordelijke
un responsable de la logistique
153
de verkoop verzekeren
assurer la vente
154
de dienst-na-verkoop
le service après-vente (S.A.V)
155
een verkooppunt
un point de vente
156
een verkoop van reclameruimte
une vente d’espace publicitaire
157
Dutch (Question)
French (Answer)
158
een verzending
une expédition
159
=
un envoi
160
de verzendingsdienst
le service d’expédition
161
exporteren, uitvoeren
exporter
162
importeren
importer
163
een exporteur
un exportateur
164
de export, uitvoer
l’exportation (f.)
165
de exportafdeling
le service exportation
166
de importafdeling
le service importation
167
een importeur
un importateur
168
een import
une importation
169
financieel
financier / financière
170
financieren
financer
171
een financier
un financier
172
het geldwezen, een financiering
la finance, un financement
173
de financiën
les finances (f)
174
een brutobedrijfsresultaat
un excédent brut d’exploitation
175
een betaling
un paiement
176
betalen
payer
177
een betaler
un payeur
178
maandelijkse betalingen
des paiements mensuels
179
een betaalmiddel
un moyen de paiement
180
geschoold, gediplomeerd
qualifié(e)
181
ongeschoold
non qualifié(e)
182
kwalificeren
qualifier
183
een kwalificatie
une qualification
184
geschoolde mannen en vrouwen
des hommes et femmes qualifiés
185
een geschoolde arbeider
un ouvrier qualifié
186
een vaardigheid, bevoegdheid
une compétence
187
de vereiste vaardigheden
les compétences requises
188
een opleiding, vorming
une formation
189
vormen, opleiden
former
190
een opleidingsverantwoordelijke
un responsable de la formation
191
een relatie
une relation
192
public relations (pr)
les relations publiques (rp)
193
relaties onderhouden
entretenir des relations
194
een zone
une zone
195
een industriezone
une zone industrielle (ZI) / un zoning industriel (ZI)
196
een commerciële zone
une zone commerciale (ZC)