Position sur le marché Flashcards

(111 cards)

1
Q

Dutch (Question)

A

French (Answer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

een deel

A

une part

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

een marktaandeel

A

une part de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een inbreng in een vennootschap

A

une part sociale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een marktaandeel hebben

A

détenir une part de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

marktaandeel verwerven

A

acquérir / gagner des parts de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

marktaandeel verliezen

A

perdre des parts de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een marktaandeel veroveren

A

conquérir une part de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

verwerven, kopen

A

acquérir

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

afstaan, verkopen

A

céder

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een aankoop, aanwinst

A

une acquisition

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

aandelen verwerven

A

acquérir/acheter des actions

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

marktaandeel verwerven

A

acquérir des parts de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

de overdracht, afstand

A

la cession

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

marktaandeel afstaan

A

céder des parts de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

een markt veroveren

A

conquérir un marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

marktaandeel veroveren

A

conquérir des parts de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

een veroveraar

A

un conquérant

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een verovering

A

une conquête

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

verwerven, winnen

A

gagner

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

nieuwe klanten aantrekken

A

gagner de nouveaux clients

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

geld verdienen

A

gagner de l’argent

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

marktaandeel winnen

A

gagner des parts de marché

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

zich aanpassen aan iets

A

(s’) adapter à (qqc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
een aanpassing
une adaptation
26
zich aan de marktvoorwaarden aanpassen
s’adapter aux conditions du marché
27
Dutch (Question)
French (Answer)
28
een klant
un client
29
een cliënteel
une clientèle
30
aan de eisen van de klanten voldoen
satisfaire les exigences des clients
31
de klantentevredenheid
la satisfaction des clients
32
de tevredenheid
la satisfaction
33
(iemand, iets) tevreden stellen, bevredigen/ voldoen aan (iets)
satisfaire (qqn, qqc) / satisfaire à (qqc)
34
de klantentevredenheid
la satisfaction du client
35
een behoefte
un besoin
36
een financiële nood
un besoin financier
37
een behoefte bevredigen
satisfaire un besoin
38
inspelen op een behoefte
répondre à un besoin
39
een koopgedrag
un comportement d’achat
40
een levensstijl
un mode de vie / un style de vie
41
een werkloosheid
un chômage
42
niet werken, werkloos zijn
chômer
43
een werkloze
un chômeur / une chômeuse
44
een werkloosheidscijfer
un taux de chômage
45
werkloos zijn
être au chômage
46
een werkloosheidsuitkering
une allocation de chômage
47
een doelgroep
une cible / un groupe cible
48
als doelgroep kiezen
cibler (qqn)
49
inzetten op
miser sur
50
een concurrent
un concurrent
51
concurreren met iemand
concurrencer qqn
52
de concurrentie
la concurrence
53
de concurrentie aangaan met
entrer en concurrence avec
54
het hoofd bieden aan de concurrentie van
faire face à la concurrence de
55
zich onderscheiden t.o.v. concurrenten
se démarquer de/face à ses concurrents / se distinguer de ses concurrents
56
aan de concurrentie blootgesteld zijn
être exposé à la concurrence
57
een hevige concurrentie
une concurrence vive / féroce
58
een oneerlijk concurrentie
une concurrence déloyale
59
een concurrerend bedrijf
une entreprise concurrente
60
de concurrenten verslaan
battre les concurrents
61
Dutch (Question)
French (Answer)
62
een publiek overnamebod
une offre publique d’achat
63
een overnamebod doen op XYZ
lancer une offre publique d’achat sur XYZ
64
een overnamebod van een bevriende partner
une offre publique d’achat amicale
65
een vijandig overnamebod
une offre publique d’achat hostile
66
concurrentieel
compétitif, compétitive
67
een concurrentieel bedrijf
une entreprise compétitive
68
een concurrentiële/competitieve prijs
un prix compétitif
69
een concurrentieel voordeel
un avantage compétitif
70
een voordeel
un avantage
71
een nadeel
un désavantage, un inconvénient
72
een waarde
une valeur
73
de toegevoegde waarde
la valeur ajoutée
74
belasting over de toegevoegde waarde de BTW
la taxe sur la valeur ajoutée / la TVA
75
een markt
un marché
76
marktvoorwaarden
des conditions (f.) de marché
77
de markt domineren/beheersen
dominer le marché
78
x% van de markt bezetten
couvrir / détenir / occuper x% du marché
79
marktleider zijn
être en tête du marché
80
een belangrijke marktpositie innemen
occuper une position importante sur le marché
81
een marktstudie
une étude de marché
82
een leider
un leader
83
tussen de leidinggevende bedrijven plaatsen
placer parmi les leaders
84
een marktleider
un leader de marché
85
een wereldleider
un leader mondial
86
een gat in de markt
un créneau
87
een afzetmarkt
un débouché
88
een vraag
une demande
89
voldoen aan de vraag
satisfaire la demande
90
de wet van vraag en aanbod
la loi de l’offre et de la demande
91
een aanbod, offerte
une offre
92
aanbieden
offrir
93
een offerteaanvraag
une demande d’offres / un appel d’offres
94
het aanbod overstijgt de vraag
l’offre excède la demande
95
Dutch (Question)
French (Answer)
96
overschrijden
excéder
97
overschrijden
dépasser
98
het budget overschrijden
excéder le budget
99
de vraag overstijgen
excéder la demande
100
een prijs
un prix
101
de prijs verdubbelen
doubler le prix
102
de prijs is verdubbeld
le prix a doublé
103
een korting
une réduction
104
verminderen
réduire
105
=
diminuer
106
op dit artikel krijgt men korting
cet article fait l’objet d’une réduction
107
een bron, middelen
une ressource
108
de financiële middelen
les ressources financières
109
de menselijke middelen
les ressources humaines
110
een website
un site web
111
de knowhow
le savoir-faire