Taille de l’entreprise Flashcards

(72 cards)

1
Q
A
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Dutch (Question)

A

French (Answer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

de grootte van een bedrijf

A

la taille d’une entreprise

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

een multinational

A

une (entreprise) multinationale

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

een KMO

A

une petite et moyenne entreprise (PME)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

een kleine en middelgrote nijverheid

A

une petite et moyenne industrie (PMI)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

een eenmansbedrijf

A

une entreprise individuelle

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

een bedrijf

A

=

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

ondernemen

A

> entreprendre

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

een ondernemer

A

> un entrepreneur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

een winst

A

un bénéfice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

een verlies

A

un déficit / une perte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

voordeel trekken van, genieten van, profiteren van

A

bénéficier de (qqc)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

een begunstigde

A

un bénéficiaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

een winst maken

A

réaliser / dégager / enregistrer / afficher un bénéfice

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

winst delen met een vennoot

A

partager les bénéfices avec un associé

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

een winstmarge

A

une marge bénéficiaire

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

winst maken

A

réaliser / enregistrer / dégager / afficher des profits

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

een stelsel

A

un régime

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

een belastingstelstel

A

un régime fiscal

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

een sociaal zekerheidstelsel

A

un régime social

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

een balans

A

un bilan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

de boeken neerleggen

A

déposer le bilan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

het balanstotaal

A

le total bilantaire / du bilan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
de omzet
le chiffre d’affaires (CA, C.A.)
26
een omzet halen
réaliser / enregistrer / afficher / dégager un CA
27
de omzet bedraagt €X
le CA est de / se chiffre à / s’élève à / atteint €X
28
verlies maken
accuser / subir / enregistrer / afficher un déficit
29
verlieslatend
déficitaire
30
een verlieslatend bedrijf
une entreprise déficitaire
31
rendabel
rentable
32
rendabel maken
rentabiliser
33
de rendabiliteit
la rentabilité
34
een persoon
une personne
35
een natuurlijke persoon
une personne physique
36
een rechtspersoon
une personne morale
37
een rechtspersoonlijkheid
une personnalité (f) juridique
38
overschrijden
franchir
39
de kaap overschrijden
franchir le cap
40
een grens overschrijden
franchir une limite
41
de drempel overschrijden
franchir le seuil
42
een personeelsbestand
un effectif / des effectifs
43
het personeel
le personnel
44
een personeelsinkrimping
une compression de/du personnel
45
personeel aanwerven
engager / recruter / embaucher du personnel
46
als bediende aanwerven
engager / embaucher comme employé
47
personeel ontslaan
licencier / renvoyer / virer du personnel
48
het administratief personeel
le personnel administratif
49
de PR
les relations publiques
50
de personeelsdienst
le service du personnel
51
Dutch (Question)
French (Answer)
52
een sociale zekerheid
une sécurité sociale
53
een bijdrage betalen aan de sociale zekerheid
payer une cotisation à la sécurité sociale
54
het verloop
la rotation
55
het personeelsverloop
la rotation du personnel
56
een arbeider
un ouvrier / un travailleur
57
een werknemer
un employé / un salarié
58
een bediende
un employé
59
een werkgever
un employeur
60
een baan
un emploi
61
tewerkstellen
employer
62
banen schrappen
supprimer des emplois
63
een job
un job
64
een vergoeding, bezoldiging
une rémunération
65
een vergoeding, bezoldiging
une indemnisation
66
x personen tewerkstellen
employer x personnes
67
aanwerven
engager
68
personeel aanwerven
engager du personnel
69
als bediende aanwerven
engager comme employé
70
ontslag nemen
démissionner
71
zijn ontslag geven
donner / présenter / remettre sa démission
72
een ontslag (vanwege werknemer)
une démission