De inprenting (H4) Flashcards

1
Q

Inprenting

A

Het moment dat er van een bewustzijnsinhoud (waarneming of gedachte) een structureel spoor wordt gevormd in de hersenen. Wat zich dan tijdelijk in het werkgeheugen bevind, wordt opgenomen in het langetermijngeheugen.

Als dit succesvol gebeurt dan kan je een herinnering terug halen nadat hij al verdwenen is uit het bewustzijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Onderhoudende herhaling

A

Houd waarneming wat langer in het kortetermijngeheugen, maar vervolgens wordt hij vergeten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Bewerkende herhaling

A

Actieve bewerking van waarnemingen en herinneringen om er zo een overzichtelijke structuur in aan te brengen, helpt bij het herinneren van een waarneming.

Het toevoegen van nieuwe informatie in een bestaande structuur is ook bewerkende herhaling. In het werkgeheugen wordt dan oude informatie toegevoegd met nieuwe informatie om er zo een nieuw netwerk van te maken om op te slaan.

Wanneer we gegevens kunnen linken aan een gekend zintuiglijk gegeven, bevordert dit de inprenting. Denk aan een lied waarvan je de melodie kent en daardoor ook de tekst kent. Afzonderlijk is dit moeilijker te onthouden. Je onthoud het Gestalt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Eidetische beelden

A

Dit is een extreme vorm van visuele inprenting. Dit zijn scherpe fotografische herinneringen die sommige individuen kunnen oproepen na een visuele waarneming.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Savantsyndroom

A

Zeldzame aandoening waarbij mensen met autisme met beperkt algemene intelligentie, uitblinken in een heel specifieke vaardigheid.
(Zo’n piekvaardigheid kan ook voorkomen bij normaal begaafde autisten)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Ophaalaanwijzingen / Retrieval cues

A

Handvatten om informatie terug op te halen uit het geheugen. Interne of externe omstandigheden die aanwezig zijn bij inprenting en reproductie van een herinnering.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Het principe van de codeerspecificiteit

A

Bij iedere inprenting, naast de eigenlijke kennisinhoud, worden er ook bepaalde elementen van de context meegenomen in het geheugenspoor. Die context kan zorgen voor latere terug haal van de informatie, wanneer je dezelfde context tegenkomt.

Externe context: Het lokaal waarin je de inprenting mee maakte.
Je zal meer herinneren over een onderwerp in het lokaal waar je het ingeprent hebt dan ergens anders.

Interne context: Geheugensteuntjes waarmee je de inprenting geleerd hebt.

Interne factoren die verbonden zijn met een moment van inprenting, kunnen later ook als hulpmiddel gebruikt worden om info boven te halen. Dit zijn toestandsafhankelijke herinneringen.

De gemoedstoestand waarin een inprenting plaats vind kan ook een ‘hulpmiddel’/ ‘trigger’ zijn. Dit heet het gemoedscongruentie-effect.

Andersom is het erg lastig om een herinnering terug te halen, wanneer je niet in de overeenkomende context zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly