Waarnemen is Structureren (H3) Flashcards

1
Q

Figuur en Achtergrond

A

Als we met zintuiglijke informatie in contact komen dan maakt ons brein een onderscheid tussen figuur en achtergrond. Deze structuur probeert ons brein altijd toe te passen.
- Grens tussen figuur en achtergrond, wordt aan figuur toegeschreven.
- Figuur springt als het ware vooruit ten opzichte van de achtergrond.
- Beweging tussen figuur en achtergrond, wordt vrijwel direct aan figuur toegekend.
- Figuur maakt meeste indruk, details vallen meer op en verandering ook.

Al dit is een resultaat van een verwerkingsproces in de hersenen.
Dit blijkt doordat het figuur op sommige momenten om kan schakelen tot achtergrond, zonder dat er op het netvlies iets veranderd. Denk aan omkeerbare illusies zoals de gezichten en de vaas.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Figuur en achtergrond in andere zintuigen

A

Auditief: Een voorbij rijdende trein horen, het valt kort op en wordt dus figuur. Naarmate je doorgaat met wandelen, verdwijnt het geluid naar de achtergrond.
Tast: De druk van je kleding is bijna altijd achtergrond, totdat het irritant zit. Dan komt het naar voor als figuur.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Gestaltwetten

A
  • Wet van de nabijheid
    Prikkels die dichter bij elkaar staan, beschouwen wij als bij elkaar horend.
  • Wet van de gelijkheid
    Elementen die op elkaar lijken, beschouwen wij als bij elkaar horend.
  • Wet van het gemeenschappelijk lot
    Prikkels die eenzelfde lot ondergaan, beschouwen wij als bij elkaar horend. (C63s blaast door de straat van Putte, je gaat er van uit dat het geluid bij het visuele beeld hoort)
  • Wet van de geslotenheid
    We zijn gewend, om bij voorkeur gesloten gehelen te zien. (lijnen doortrekken die er helemaal niet zijn, om zo een geheel te vormen in je hoofd)
    Je ziet dan subjectieve contouren, omtrekken die niet in het figuur aanwezig zijn, maar die je er toch in ziet.
  • Wet van continuïteit
    We zijn geneigd om bij voorkeur continue patronen te herkennen.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Wet van pregnantie

A

Prikkels hebben vanzelf de neiging om samen te smelten tot een “goed figuur”.
De perceptie kiest voor de figuur met de eenvoudigste ordening, die de minst cognitieve inspanning vereist.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Bottom-up verwerking

A

Het beeld wordt van beneden opgebouwd en dus vallen eerst alle details op om zo tot een geheel te komen.

Er zijn drie stappen in het proces
1. Primaire Schets.
In het mentaal wordt een primaire schets geconstrueerd. Het beeld dat in de visuele centra terechtkomt wordt sterk vereenvoudigd. Dit beeld is de primaire schets.
2. Organiseren.
Zoeken naar perceptuele organisatie. Het visuele verwerkingssysteem gaat op zoek naar wat bij elkaar hoort, om zo grotere gehelen te vormen. Hier worden de gestaltwetten gehanteerd en ook de figuur-achtergrond opdeling.
3. Patroon- en objectherkenning.
Je gaat het beeld proberen te linken aan een object wat je herkent. Zo kan je het beeld afmaken.

Strikt gezien zijn stappen 2 en 3 top-down processen. Je gebruikt namelijk informatie uit het geheugen om die toe te passen. Dit is dus top-down.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Verwachtingstheorie van de perceptie (Jerome Bruner)

A

Het waarnemingsproces draait rond het ontwerpen en het naderhand toetsen van verwachtingen over de vraag hoe de werkelijkheid vermoedelijk in elkaar zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Top-down proces

A

Het brein dat gebruikt maakt van eerder vergaarde informatie om zo een beeld te kunnen vormen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Gestaltkwaliteiten

A

kwaliteiten die alleen terug te vinden zijn in het gestalt/geheel en niet in de individuele delen van het geheel.

Hou rekening dat het verwerkingssysteem aangeboden prikkelmateriaal probeert om te zetten in iets dat te herkennen valt en bruikbaar is.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Gestalt

A

Gehelen die meer omvatten dan een eenvoudige optelsom van de individuele onderdelen waaruit ze zijn opgebouwd.

Denk aan een 3D-Kubus tekenen op een blad. Je ziet een kubus staan met 3 dimensies. In werkelijkheid zijn het twaalf lijnen op een blad. Het gestalt heeft dus een extra element wat er niet zou zijn als je zou focussen op de individuele onderdelen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Waarnemingsconstanties

A
  • Grootteconstantie
    Zorgt er voor dat we rekening houden met de afstand en de grootte van een object. Je hand op 10cm afstand van je gezicht lijkt groter dan een huis in de verte. Toch weet je dat dit niet het geval is. Door de grootteconstantie houden we een realistisch beeld van de werkelijkheid. Dit komt doordat je rekening houd met de grootte van andere objecten in de buurt van het huis, die zijn ook klein. Ook door intuïtieve kennis kan je van tevoren inschatten hoe groot iets hoort te zijn.
  • Plaatsconstantie
    Het feit dat je de werkelijkheid als stilstaand ervaart en je niet laat misleiden door je eigen oogbewegingen. Als het volledige beeld op het netvlies beweegt dan ga je ervan uit dat dit komt door eigen beweging. Als maar een deel van dit beeld beweegt dan ga je uit van een object in je beeld.
  • Vormconstantie
    Wanneer de hoek vanuit waar we een object bekijken verandert, wijzigt ook meestal het projectiebeeld op het netvlies. De vorm van zo’n object kan dan veranderen op het netvlies, toch blijf je het zien als de werkelijke vorm van het object.
  • Helderheids- en Kleurconstantie
    Binnen bepaalde grenzen blijf je dingen ongeveer gelijk waarnemen qua helderheid, zelfs al verandert de intensiteit van het licht dat ze weerkaatsen. Dat is de helderheidsconstantie.

Je blijft dezelfde kleur zien in donkere settings als in lichtere settings. Dit is de kleurconstantie. Ook onder gele straatverlichting blijf je dezelfde kleur zien als onder een rode ondergaande zon.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Waarnemingsillusie

A

Foutieve waarnemingen die niet te wijten zijn aan een gebrekkige verwerking van de gegevens, maar die ontstaan door het toepassen van het normale verwerkingssysteem.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Ponzo-illusie

A

(naar elkaar toelopende lijnen, hierin 2 horizontale lijnen. Een dichter bij een verder weg. De lijn die verder weg staat lijkt groter. Lijnen zijn even groot.)
Door de grootteconstantie en het waarnemen van afstand zie je hier de achterste lijn als de grotere lijn.

Je ziet dingen die ver weg staan in deze illusie als groter, omdat je rekening houd met het feit dat dingen die ver weg staan normaal gezien kleiner op het beeld vallen dan ze daadwerkelijk zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Müller-illusie

A

Twee even lange lijnstukken zijn horizontaal onder elkaar afgebeeld. Een met openstaande hoeken naar buiten en een met dicht staande hoeken naar binnen. Degene met openstaande hoeken lijkt langer te zijn dan de ander.

Dit is veroorzaakt door het waarnemen van afstand. Je schat in dat de lijn met openstaande hoeken verder weg staat.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Maanillusie

A

De maan lijkt aan de horizon groter, dan wanneer hij hoog in de lucht staat.

Dit heeft te maken met het referentiemateriaal wat we hebben om over de maan zijn grootte te beslissen. We hebben geen voorkennis over de omvang van de maan. Als hij hoog in de lucht staat zonder nabij vergelijkingsmateriaal, dan gaan we af op de grootte van het projectiebeeld op ons netvlies.

Als hij aan de horizon staat is er wel vergelijkingsmateriaal. Bomen en huizen zijn nu te zien in vergelijking. Je weet dat de maan erg ver weg is. Dus lijkt hij nu vele malen groter nu je de vergelijking aan bent gegaan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Treinillusie

A

De ervaring die je kan mee maken wanneer een tegenoverstaande trein vertrekt en het voelt alsof jij zelf in beweging bent. Pas wanneer de andere trein compleet uit zicht is, besef je dat je nog stilstaat.

Dit heeft te maken met figuur en achtergrond. We zien onze eigen trein als figuur en alles uit het raam (de andere trein) als achtergrond. Je hebt voorkeur om beweging aan het figuur te geven. Dus denk je dat je eigen trein beweegt, wanneer de ander vertrekt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Culturele verschillen in het structureringsproces

A

Cultuur heeft invloed op het individuele structureringsproces. Mensen/ culturen die nooit met rechte hoeken hebben gewerkt, zijn minder beïnvloed door de Müller-illusie.
Culturen die minder met dieptezicht hebben gewerkt, zien drie dimensionale tekeningen vaker als twee dimensionaal. Dit kan er tot leiden dat iemand onmogelijke tekeningen, accurater na kan tekenen.