Kennismaking met de Psychologie (H1) Flashcards

1
Q

Definitie van Psychologie?

A

De wetenschappelijke studie van het gedrag en mentale activiteiten van het individu.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Doel van Psychologie?

A

Verklaringen van gedrag zoeken binnen het individu of in omgevingsfactoren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Onderscheid Biologie?

A

In de biologie wordt er gekeken naar lichaamsprocessen om gedrag te verklaren.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Onderscheid Sociologie?

A

In de sociologie wordt er gezocht naar verklaringen in maatschappelijke invloeden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is intuïtieve mensenkennis?

A

De vele inzichten we opdoen in het leven, die ontstaan uit ervaringen met anderen en onszelf.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Algemene doelstelling wetenschap?

A

Ontdekken hoe gebeurtenissen onderling samenhangen, om ze van daaruit eventueel te kunnen voorspellen of er vat op te krijgen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Wat kan je vertellen over objectiviteit?

A

Observaties waarop men zich baseert moeten door iedere wetenschapper herhaalt en gecontroleerd kunnen worden.
Hiermee komt het objectiviteitsbeginsel: De wetenschap moet altijd vertrekken vanuit objectieve gegevens, van vaststellingen die uit feiten zelf voortvloeien en die in principe altijd aanwezig zijn en er hetzelfde uitzien, ongeacht de waarnemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Wat zijn de technieken die psychologen gebruiken om gedrag wetenschappelijk te observeren?

A

Natuurlijke observatie: Van buitenaf registeren van de te bestuderen fenomenen, al dan niet aan de hand van
een lijst met observatiecriteria
Participerende observatie: De fenomenen van binnenuit observeren door er zelf actief aan deel te nemen
Ongestructureerd interview: Informatie inwinnen via spontane vraagstelling tijdens een gesprek met de
persoon zelf of met bevoorrechte getuigen
Gestructureerd interview: Informatie inwinnen via een vooraf opgestelde reeks vragen die schriftelijk
beantwoord moeten worden
Vragenlijsten: informatie inwinnen via een vooraf opgestelde reeks vragen die schriftelijk beantwoord moeten
worden
Gebruik van databanken: Heel wat informatie kun je meestal anoniem vinden in bestaande gegevensbanken
van de overheid en andere instanties
Fysiologische metingen: hersenscans en registraties van de bloeddruk op van een pupilverwijding kunnen een
index zijn voor gedragskenmerken
Psychologische tests: een gestandaardiseerde situatie waarin bepaalde gedragsaspecten zo objectief mogelijk
geobserveerd en geanalyseerd kunnen worden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Intuïtieve kennis

A

Oppervlakkig ergens over na denken en dit toe passen op andere delen van je leven, zonder dat hier wetenschappelijke onderbouwing onder zit.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Wat zijn de drie methoden om te zoeken naar samenhang?

A
  • Beschrijvende methode: Deze methode is vaak kwalitatief van aard en wordt vaak gebruikt in kleinere steekproeven. Als dit maar bij één of enkele personen gebeurt dan is het een gevalstudie.
    Denk aan iemand die een psychologisch rapport schrijft over een misdadiger. Dit is de beschrijvende methode.
    De zwakte van deze methode is de subjectiviteit vanuit de onderzoeker. Er komt maar één mening aan te pas en de samenhangen zijn vaak maar gebaseerd op één of enkele gevallen.
  • Verkennende methode: Samenhangen en verschillen tussen fenomenen onderzoeken. Dit kan zowel kwalitatief als kwantitatief zijn. Op kwantitatief gebied werk je met correlaties. Deze drukken uit in hoeverre verschillende variabelen onderling samenhangen.
    Een variabele is een kenmerk dat meerdere vormen aan kan nemen. Zo kan iemand 30 jaar oud zijn, maar ook 42.
    Positieve correlatie: Toename ene variabele zorgt voor toename in andere.
    Negatieve correlatie: Toename ene variabele zorgt voor afname in andere.]
    Nulcorrelatie: Geen verband
    Let op een correlatie kan niet bepalen of de ene variabele de andere veroorzaakt. Oorzaak en gevolg valt hier niet te verklaren.
  • Verklarende methode: Het verklaren van oorzaak en gevolg tussen variabelen. In dit veld wordt veel gebruikt gemaakt van experimenteel onderzoek. In dit onderzoek is er een afhankelijke variabele en een onafhankelijke variabele. Je gaat de OV aanpassen om te kijken of die invloed uitoefent op de AV. De OV wordt dus gemanipuleerd.
    Hierna wordt de AV van de experimentele groep vergeleken met de AV van de controlegroep. Zo kan er een oorzakelijke relatie bepaalt worden.
    Hoofdeffect: Hoeveel effect elke OV heeft op de AV.
    Interactie-effect: OV heeft invloed op een andere OV.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Empirische cyclus

A

Wetenschappelijke beweringen zijn steeds maar tijdelijk. Ze worden constant geverifieerd of gefalsificeerd. Dit valt aan te duiden in een oneindige empirische cyclus.

  1. Toevallige vaststellingen: Vaststelling
  2. Voorlopige hypothese: Formuleren mogelijke verklaring. (Inductiefase)
  3. Concrete voorspellingen: Toetsbare voorspellingen creëren vanuit de hypothese. (Deductiefase)
  4. Resultaten: Confronteren van concrete voorspelling met nieuw feitenmateriaal. (Toetsingsfase)
  5. Eventueel bijgestelde hypothese: De hypothese houd stand of wordt verworpen aan de hand van de resultaten.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Definitie Empirie?

A

Datgene wat men direct ervaart.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Definitie Theorie?

A

Netwerk van relaties, waarin aangegeven wordt hoe verschillende gebeurtenissen met elkaar in verband staan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Definitie objectiviteitsbeginsel?

A

Wetenschap dient te vertrekken vanuit objectieve gegevens. Gegevens die er constant hetzelfde uitzien, ongeacht de waarnemer.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Definitie Intersubjectiviteit?

A

Tot in hoeverre verschillende waarnemers onafhankelijk van elkaar tot dezelfde conclusie komen.
(vb. Oordelen over originaliteit van een kunstwerk. Dit kan niet objectief.)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly