Operante conditionering (H5) Flashcards

1
Q

Operante conditionering

A

Waarbij klassieke conditionering zich focust op het in verband brengen van de VP en OP, focust de operante conditionering zich op het verband tussen bepaald gedrag en de resultaten van dit gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Basisexperiment van Thorndike en de Wet van effect

A

Een kat zit in een puzzeldoos, waarbij eten wordt geplaatst buiten het bereik van de kat. De kat moet een bepaalde handeling verrichten voordat het deurtje van de doos open gaat. Ze moet aan het touw trekken. De kat komt door toevallige handelingen de eerste paar keren uit de doos en bij het eten. Daarna begint de kat te leren dat het gedrag van het touw trekken veroorzaakt dat de deur opent. De kat kan bij herhaling steeds sneller uit de doos komen. Het gaat hier om een geleidelijk leerproces en niet inzichtelijk.

Hier komt volgens Thorndike geen inzicht of herinneringen aan te pas. Het bereiken van de beloning zorgt er automatisch voor dat de verbinding tussen de situatie en succesvolle handeling versterkt wordt. Hierdoor komt het touw trek gedrag in de toekomst sneller voor.

Het gedrag dat geen effect heeft zal zich minder voor doen in de toekomst.

Dit heeft te maken met Thorndike zijn wet van effect. Het verwerven van nieuwe gedragingen is het gevolg van de effecten van die het gedrag oplevert.

Alleen het gewenste resultaat uit de probeerhandelingen wordt als succesvol verklaart. Het dier past zich aan aan de situatie, waarbij het succesvol was.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Learning by trial and error (Leren door gissen en missen)

A

Door allerlei handelingen uit te voeren leert het dier wat wel en niet effectief is. Het leer dus door te proberen en te falen. Totdat het een keer wel lukt, nu wordt de link met het effectieve gedrag een klein beetje sterker. Over tijd zal dit steeds sterker worden.

Het dier leert door een aangepast gedrag actief in te grijpen op zijn situatie. Zo kan het dier de uitkomst zelf positiever maken en negatieve uitkomsten vermijden.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Edward Tolman en zijn cognitieve kaart

A

Volgens Tolman werd er een cognitieve kaart gevormd in het dier. Er kwam volgens hem een bepaalde structuur in de handeling en uitkomst, VP en OP.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Latent leren

A

Het dier doet in een omgeving ervaringen op zonder er direct voor- of nadelen aan te vinden.

Ratten in het doolhof die na 11 dagen pas eten kregen, leerde wel in die 10 dagen hoe het doolhof er uit zag. Ze paste die kennis pas toe op de 11e dag met het voedsel als beloning. Dit is een voorbeeld van latent leren. Er zaten geen voor- of nadelen aan het doolhof te leren kennen (tot de 11e dag).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Contingentie bij operante conditionering

A

Er moet contingentie zijn om het gedrag te bevorderen en aan te leren. Een contingentie tussen het gedrag en de gevolgen van het gedrag (beloning / vermijding straf). Er moet een zinvolle samenhang ervaren worden, in dit geval tussen gedrag en wat er op volgt.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Aangeleerde hulpeloosheid (Seligman)

A

Motivationeel, cognitief en emotioneel onder het functioneren zijn.

  • Motivationeel: Dieren proberen niks meer aan hun lot te doen en ondergaan het lijdzaam.
  • Cognitief: Dieren leren moeilijker van hun omgeving.
  • Emotioneel: Dieren vertonen tekens van toegenomen stress.
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Aangeleerde hulpeloosheid bij mensen

A

Het blijkt dat wanneer contingentie tussen gedrag en uitkomst mist, het leren erg lastig wordt. Alleen wanneer er wel contingentie is, kan je voorspellen wat een bepaald gedrag in de toekomst te weeg kan brengen.

Dit kan gegeneraliseerd worden tot een algemeen verwachtingspatroon, waardoor je in andere situaties je gedrag aanpast aan jouw voorspellingen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Skinner en zijn Skinnerbox (1938)

A

De skinnerbox is een verbeterde Thorndike puzzelbox. Het was een meer gecontroleerde situatie om het gedrag te observeren. Er waren geen extra knoppen, geen afleiders, maar één knop. Door de knop in te drukken, kwam er altijd eenzelfde hoeveelheid voedsel in de voederbak. Het dier kan hierdoor in de box blijven i.p.v. er constant terug in gezet worden. De skinnerbox had ook een autonoom registratiesysteem, hierdoor hoefde de proefleider niet constant aanwezig te zijn.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Verschil operante en klassieke conditionering

A

Bij operante conditionering moet er een actie ondernomen worden door het dier, voordat de OP wordt gegeven. Eerst moet het reageren op de aangeleerde VP met een VR.

Operante conditionering = VP –> VR –> OP –> OR
Klassieke conditionering = VP + OP –> VR + OR

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

Bekrachtigers

A

Bekrachtiger is een prikkel die versterking veroorzaakt van het gedrag dat er aan voorafging. Je kan het ook zien als een beloning, al is dit niet de goede benaming.

Positieve bekrachtiger: Versterking door het toedienen van een aangename prikkel.
Negatieve bekrachtiger: Het wegnemen van een negatieve prikkel, om gedrag te versterken.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

Straffen

A

Straf: Een prikkel die er toe leidt dat frequentie van een bepaald gedrag af zal nemen.

Positieve straf: Gedrag af laten nemen door het toedienen van een onaangename prikkel.
Negatieve straf: Het wegnemen van een positieve prikkel, om zo gedrag te stellen.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Leeroverdracht

A

Positieve leeroverdracht: Prikkelgeneralisatie die ervoor zorgt dat het gedrag in de nieuwe situatie vlotter verloopt. Denk aan leren van wiskunde B en de overdracht op statistiek.

Negatieve leeroverdracht: De nieuwe situatie vereist heel ander gedrag dan het aangeleerde gedrag. Nu werkt de prikkelgeneralisatie contraproductief.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Discriminatief leerproces

A

Geleidelijk aan leren om in de ene situatie anders te reageren dan in de andere. Er ontwikkelt dan in beide situaties aangepast gedrag.

Dit leerproces komt tot stand door verschillende bekrachtigers en straffen in beide situaties.

Welk gedrag er dan wordt opgeroepen is afhankelijk van de discriminatieve stimulus. Dit is een prikkel die het verschil maakt en aangeeft welk specifiek gedrag vereist is in de gegeven situatie. Denk aan een kind die zeurt bij oma voor een koekje (SD1) en bij mama (SD2).

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Bekrachtigingsschema’s

A

Continu bekrachtigingsschema: Continu toedienen van bekrachtiger bij gewenst gedrag.

Intermitterende bekrachtiging: Slechts af en toe bekrachtigen van gewenst gedrag. Hierbij wordt vaak een verhoudingsschema gebruikt om zo een vaste verhouding van actie tot bekrachtiging te stellen.

Bv. om de 3 gewenste acties een bekrachtiging. Dit is een vast verhoudingsschema, het gedrag wordt na een vaste hoeveelheid vertoningen beloont.

Bij een veranderlijk verhoudingsschema wordt er bekrachtigd op onvoorspelbare manier.

Intervalschema’s: Bekrachtiging wordt toegediend naar bepaalde tijd.
- Vast intervalschema: Bekrachtiging wordt elke keer toegediend na x seconden.
- Variabel intervalschema: Bekrachtiging wordt bepaald door wisselende tijdsinterval.

Partiële paradox: Gedrag wordt moeilijker uitgedoofd bij gebruik van intermitterende bekrachtiging, dan bij gebruik van continue bekrachtiging.

Zelfbekrachtiging: Intrinsieke bekrachtiging, zichzelf bekrachtigen voor gesteld gedrag.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly