Dementie Flashcards

(39 cards)

1
Q

dementie

A
  1. naamgeving
    - meest gebruikt = dementie
    - synoniem = ontgeesting
    - nieuwe naam DSM-V = majeure cognitieve stoornissen
    - mineure/mild bestaan ook ≠ dementie
  2. prevalentie
    - 45-55j = 0,02% = jongdementie
    - 65j = 0,6%
    - 85+ = 30-40%
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

dementie syndroom

A
  1. syndroom
    - verzameling van gelijkende kenmerken
    - uitsluiting van andere = depressie of schizophrenie
    - vaak weinig bewust van probleem
  2. ziekte beelden & kenmerk
    - 50% alzheimer = geheugen opslag
    - 15% vasculair = geheugen oproepen
    - 10% lewy body’s = waakzaamheid
    - 5% frontaal = aandacht
    –> meer bij 60-70 jarigen
    - gemengd = vooral vasculair-alzheimer
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

kenmerken dementie

A
  1. kenmerken
    - achteruitgang geestelijk functioneren = onmogelijk in maatschappij
    - geheugen verlies voorop
    - bewustzijn intact = persoon blijft wakker
  2. verschil delirium
    - wisselend bewustzijn
    - stoornissen zijn reversibel
    - dementie gaat risico op delirium verhogen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

risicofactoren van dementie

A
  1. algemeen
    - leeftijd
    - ongevallen = traumatische aandoeningen hersenen
    –> boksers & voetballer
    - alcoholmisbruik
    - opleidingsniveau
  2. aandoenignen
    - diabetes = vasculaire maar ook AD
    - parkinson
    - hart & vaat aandoeningen = bloeddruk, cholesterol & roken
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

erfelijkheid van dementie

A
  1. ziekte van alzheimer
    - genen betrokken bij afbraak amyloïd
    - screening in gespecialiseerde centra
    - geen therapie voor = ethiek
  2. apo E4-gen
    - 16% dragers
    - herstel beschadigde neuronen
    - grotere kant ontwikkeling = niet 100%
    - meer effect van fysieke training = reden voor screening
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

spectrum dementie

A
  1. normaal cognitieve veroudering = vertraagd & verminderd geheugen
  2. mild cognitive disorder
    - meer amnesie
    - toch geen ADL-beperking
    - testen met klok-test
  3. personen binnen mild CD
    - van hier evolutie naar normaal of major mogelijk
    - niet duidelijk afh van wat
    - verdeling is gelijk = 1/3 blijft, daalt of stijgt
  4. major cognitive disorder
    - mild = probleem met instrumentele activiteiten
    - matig = probleem met basis activiteiten
    - ernstig = volledig afhankelijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

symptomen van dementie

A
  1. cognitieve dysfunctie
    - amnesie
    - afasie = taalstoornissen vb: woordvindings & begripstoornissen
    - agnosie = niet herkennen van voorwerpen & hun nut
    - apraxie = probleem met handelingen
    - executief
  2. functionele dysfunctie
    - B-ADL basis
    - I-ADL instrumenteel
  3. neuropyschiatrische symptomen
    - gedragsstoornissen = specificatie cirteria
    - pyschiatrische stoornissen
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

relatie van cognitie & motoriek

A
  1. motoriek
    - als eerste dubbeltaken gestoord
    - cognitie sterk verbonden met gang
    - correlatie vallen & volume hippocampus
    - gevolg = meer variatie van gang met hoger valrisico
  2. klinisch gevolg
    - veranderingen in gangpatroon vroegtijdig opsporen
    - koppelen met cognitieve evaluatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

vasculaire dementie

A
  1. verminderde bloedtoevoer
    - ischemie
    - bloeding
    - vaak opstapeling van micro-
  2. diagnose
    - beeldvorming
    - vasculaire scade & atrofie
  3. kenmerken
    - oproepen informatie gestoord
    - cardiovasculaire risicofactoren
    - trapsgewijs
    - combinatie met neurologische uitval
    - parkinsonisme = enkel aspect van gangstoornis
    –> infarcten basale ganglia
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lewy body dementie

A
  1. oorzaak
    - eiwit neerslag in neuronen
    - neuronverlies
  2. kenmerken
    - stoornis in waakzaamheid
    - aandacht & cognitieve functie later
    - vallen
  3. parkinsonisme
    - rigiditeit & tremor
    - visuele hallucinaties = goed gevormd & recurrent
    - parkinson kan ook dementie geven
  4. DD
    - parkinson = delay met eerst motoriek dan dementie
    - lewy body = gelijktijdig
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

frontotemporale dementie

A
  1. beeldvorming
    - atrofie frontaal kwab
    - rest van hersenen minder of niet
  2. klinisch beeld
    - pathologie afh van welk deel meest aangetast
    - veel overlap = moeilijke diagnose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

mediale & dorsolaterale frontotemporale dementie

A
  1. mediale frontale cortex
    - verlies initiatief & motivatie
    - desintressie
    - apathie
    - vooral aanmelding via psychiatrie
    - DD met depressie
  2. dorsolaterale cortex
    - executieve functies
    - geen mentale flexibiliteit
    - aandachtsstoornissen
    - verzamelwoede
    - DD neurose
  3. orbitofrontale cortex
    - gedragsstoornissen
    - emotioneel labiel
    - prikkelbaar
    - impulsief & ontremd
    - DD pyschose
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

orbitofronatale & andere dementie

A
  1. orbitofrontale cortex
    - gedragsstoornissen
    - emotioneel labiel
    - prikkelbaar
    - impulsief & ontremd
    - DD pyschose
  2. taal varianten
    - gebruik/vinden/begrip van woorden
    - gescandeerde spraak
    - fouten in zinconstructies
  3. motorische varianten
    - gelijkend met ALS of prakinson
    - tremor & rigiditeit
    - coordinatie & slikken
    - spierkracht
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

ziekte van alzheimer

A
  1. beeldvorming
    - atrofie neuronen = sneller dan normale veroudering
    - bredere sulci
    - dunnere gyri
  2. acetylcholine
    - verminderd
    - aangrijpingspunt = huidige medicatie
  3. opstapeling
    - meer amyloïd plaque’s & neurofibrillaire tangles
    - vooral hippocampaal & linguaal
    - amyloid therapie = toekomstige medicatie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

pathologische sequentie bij AD

A
  1. 50-60j
    - amyloid depositie
    - vraagteken verband met aanwezig & toekomst dementie
  2. microgliale activatie = inflammatie
  3. neurofibrillaire tangles
  4. neurochemische veranderingen = neuraal verlies
  5. 80-90j
    - dementie
    - 30j als eerste amyloid
    - reden meer dementie = ouder worden
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

diagnostische biomarkers AD

A
  1. amyloid depoisite
    - spinal fluid amyloid = laag
    - PET amyloid kleuring = hoog
    –> nodig voor terugbetaling medicatie
    - zijn pre-klinisch positief
  2. neuronale schade
    - spinal fluid TAU = hoog
    - FDG-PET = gebieden met gedaalt metabolisme
    - SPECT = gebieden met gedaalde bloedtoevoer
    - zijn tijdens actieve dementie positief
  3. toepassing
    - screening voor terugbetaling medicatie
    - screening bij mild cognitive impairment = predictief
17
Q

evolutie van dementie

A
  1. eerste 2 jaar
    - symptomen van cognitieve stoornissen
    - normale testen = MMSE
  2. 3-4j
    - snelle achteruitgang cognitief functioneren
    - zorg thuis niet meer mogelijk
    - gedragsproblemen
    - testen gedaald
  3. overlijden
    - duur erg wisselend
    - rond 10j
    - jong dementie = snellere evolutie
18
Q

mild cognitive impairment

A
  1. algemeen
    - predementie
    - milde daling
  2. stoornis semantisch geheugen
    - benoemingsstoornissen
    - begrijpen van woorden
  3. andere
    - nieuwe informatie opslaan
    - complexe taken uitvoeren
19
Q

gedrag bij beginnende dementie

A
  1. gedrag
    - desoriëntatie
    - minder kennis recente gebeurtenissen
    - verliezen
    - strategieën nodig
  2. omgaan met gedrag
    - ontkenning/facade
    - banaliseren
    - frustratie & prikkelbaarheid
    - onzekerheid & angst = doorborende blik
  3. gedragstoornissen
    - sociaal isolement = vicueze cirkel door minder prikkeling
    - depressieve gemoedstemming
20
Q

matige dementie

A
  1. ernsitge cognitieve achteruitgang
    - fragmentarische kennis eigen leven
    - niet herkennen kinderen/parter/zichzelf = wel onderscheid van vreemnden
    - niet herkennen omgeving & dag/nachtwisseling
  2. fysiek
    - ondersteuning ADL
    - inconinentie
    - landurig stilzitten
    - bezigheidsdrang
21
Q

matige dementie gedrag

A
  1. stemmingsstoornissen
    - hallucinaties
    - niet kunnen plaatsen van prikkels = angststoornissen & agressie
    - seksueel ontremd
  2. behoud van gevoeligheid
    - voelen van emoties
    - hierop reageren
  3. nonverbaal
    - blijft goed
    - taal van kijken, aanraken, …
22
Q

ernstige dementie

A

= progressieve detoriatie

  1. beperkt tot 6-tal woorden
  2. 1 woord per dag
  3. onmogelijk om te wandelen
  4. onmogelijk om zelfstandig te zitten
  5. onmogelijk om te glimlachen
  6. onmogelijk om hoofd recht te houden
23
Q

vroegtijdig herkennen van dementie

A
  1. belang
    - enkel hier verschillende vormen kunnen onderscheiden
    - verschillende oorzaken = verschillende therapie & preventie
    - uitleg over symptomen
    - begeleiden omgeving = ondersteuning & vermijden insituionalisering
  2. diagnose
    - auto & heteroanamnese
    - klinisch onderzoek
    - screening = MiniCog
    - testen = MoCa & MMSE
    - uitgebreide testen
    - technische onderzoeken = oorzaak achterhalen
24
Q

MiniCog

A
  1. algemeen
    - screening op alarmsignalen
    - nog geen diagnose
  2. verloop test
    - benoemen van 3 woorden
    - direct herhalen en onthouden
    - tijdens onthouden = tekenen van klok met tijdsaanduiding
    - opnieuw opnoemen 3 woorden
    –> abstract denken & geheugen
  3. interpretatie = alarm signaal indien maar 1-2 woorden
25
gevolg diagnose
1. DD - depressie ook vaak in predementiële fase - delirium - oorzaak van dementie 1. meedelen - recht op diagnose tenzij expliciet vermeld - verklaring van symptomen - in staat om zeker te regelen = rijbewijs, testament, vertegenwoordiger, ...
26
niet medicamenteuze therapie
= belangerijkste 1. mentale stimulering - acutaliteit volgen - contacten onderhouden - eenvoud & duidelijkheid 2. fysische stimulering - wat ze kunnen zoveel mogelijk = ookal enkel deelactiviteit - hobby's - wandelen & fietsen - dansen = combiantie met mentaal 2. emotionele ondersteuning - contacten & familie - aanrakingen = handdruk, kuffel & omarming - nabijheid 3. psychosociale & educatieve programma's
27
medicamenteuze therapie Alzheimer
1. acethylcholine-esterase inhibitor - minder afbraak acethylcholine - remmen/stabiliseren van ziekte = tot 1j - enkel 1/3 - erg wisselend 2. nieuwe medicatie - afbraak van amyloid - monoclonale antilichamen - niet enkel remmen maar ook therapeutisch - sneller starten = meer effect - lecanemab & donanemab
28
medicamenteuze therapie vasculaire dementie
1. preventief - acetylsalicylzuur - hypertensie controle - hypercholerolemie - rookstop - diabetes 2. therapeutisch = acthylcholine-esterase inhibitoren
29
BPSD
1. behavrioral & psychological symptoms of dementia - onderverdeling voor therapie = gedrag & psychologie - verschillend bij iedereen - schommelen bij tijdsloop 1. instutionalisering - hogere afhankelijkheid & handicap - reden niet meer thuis kunnen wonen - in WZC = 90% dementie heeft BPSD - signitificante stress op zorg 2. andere gevolgen - hogere financiële kost - minder QoL - hoger gebruik van pyschofarmaca
30
psychologisch
1. affectief - angst - irriteerbaar - depressie 2. delusie - paranoia & verdachtzaamheid - thuis niet herkennen - niet herkennen of wantrouwen van familie - dode mensen als levend zien 2. andere - apathie - hallucinaties
31
gedragssymptomen
1. activiteiten - agitatie - hyperactiviteit & rusteloosheid - dwalen 1. andere - sociaal ontremd - agressie = verbaal of fysiek - eetstoornissen - verstoord slaappatroon
32
voorkomen van BPSD
1. voor diagnose - depressie & slaapritme stoornis = 50% - angst - terughoudendheid 2. na diagnose - agitatie = 80% - prikkelbaarheid & agressie = 50% - loopgedrag = 40%
33
oorzaak gedragsstoornissen
1. bio - organisch hersenlijden - zintuigelijke beperkingen = toename van achterdocht --> altijd aandacht voor bril & oorapparaat - lichamelijke conditie = goede toestand ≈ agressie 2. pyschosociaal - persoonlijkheid - life events = trauma & autoritair in job komt terug --> in kaart brengen - sociale input & interactie omgeving = heel belangerijk - medicatie bijwerkingen = vaak door dopamine bij parkinson --> agressie & hallucinaties
34
pijn bij dementie
1. algemeen - zelfde oorzaken als bij andere ouderen - inductie tot gedragsveranderingen 2. gedragsveranderingen - slaapproblemen - hallucinaties 3. probleem - communicatie - terughoudend voor hulp zoeken - ontbreken sociale steun 3. oplossing - gedragsverandering gebruiken als indicator pijn - systemische evaluatie van pijn
35
bevragen van pijn bij dementie
1. verbaal mogelijk - op moment zelf = geen herinnering van pijn - klassieke schalen zijn nog betrouwbaar 2. verbaal niet pijnindicatoren - observatieschalen = PainAD - gedragsveranderingen = kennis van persoon nodig - andere geen kennis nodig - gelaastsuitdrukkingen - verbalisatie = zuchten & kreunen - bewegingen = opgespannen & schudden
36
PainAD
1. pain assessment in advanced dementia - 5 domeinen - score 0-2 met 0 = normaal - cutoff = 3+/10 1. domeinen - ademhaling - onrust/negatieve geluiden - gezichtsuitdrukking - lichaamstaal - troostbaarheid
37
aanpake van BPSD
1. onderdelen = it's over - Identify = wat - Timing = wanneer - Surroundings = omgeving - Others = op zichzelf of uitgelokt - Very troubling = hoe storend & voor wie - Evaluation - Recommendations 2. herevaluatie - NPI neuropsychiatric inventory - standaard bevraging mantelzorger - gedrag - frequentie 1-4 - ernst 1-3 - emotionele belasting 1-5
38
niet medicamenteuze therapie BPSD
1. interventie - eerst goed contact maken = oogcontact & aanraken - duidelijk verwoorde zinnen - let op toon - keuzes & meerdere dingen vermijden - stel vast & verwacht geen begrip - niet inwerken tegen afwering = opnieuw tot rust komen & proberen 1. andere - activiteiten therapie - sensoriële stimulatie = licht, muziek, handmassage, ... - belevingsrichte begeleiding
39
medicamenteuze therapie BPSD
1. indicaties - gevaar voor zichzelf/anderen - sterk agressief/storend gedrag 2. medicatie = symptomatisch - antipschyotica & neuroleptica - anxiolytica & sedativa - antidepressiva - trazodone 3. duur therapie - spontaan verminderen na 3-6m - medicatie afbouwen na 3m - geen chronisch antipsychotica voor BPSD