Duits blz. 168, 169 Flashcards
(80 cards)
1
Q
het bord
A
der Teller, die Teller
2
Q
de koffie
A
der Kaffee
3
Q
de lepel
A
der Löffel, die Löffel
4
Q
de peper
A
der Pfeffer
5
Q
de rijst
A
der Reis
6
Q
de sinaasappelsap
A
der Orangensaft
7
Q
de suiker
A
der Zucker
8
Q
de thee
A
der Tee
9
Q
het toetje
A
der Nachtisch
10
Q
de cola
A
die Cola
11
Q
de fles
A
die Flasche, die Flaschen
12
Q
het kopje
A
die Tasse, die Tassen
13
Q
de menukaart
A
die Speisekarte
14
Q
de rekening
A
die Rechnung
15
Q
de saus, de jus
A
die Soße
16
Q
de soep
A
die Suppe, die Suppen
17
Q
de vork
A
die Gabel, die Gabeln
18
Q
het brood
A
das Brot, die Brote
19
Q
het eten
A
das Essen
20
Q
het glas
A
das Glas, die Gläser
21
Q
het ijs
A
das Eis
22
Q
het mes
A
das Messer, die Messer
23
Q
het restaurant
A
das Restaurant, die Restaurants
24
Q
de schnitzel
A
das Schnitzel, die Schnitzel
25
het water
das Wasser
26
het zout
das Salz
27
de aardappelen
die Kartoffeln
28
de pasta
die Nudeln
29
de patat, friet
die Pommes
30
bestellen
bestellen
31
drinken
trinken, getrunken
32
eten
essen, gegessen
33
nemen
nehmen, genommen
34
smaken
schmecken
35
genoeg
genug
36
heet
heiß
37
koud
kalt
38
warm
warm
39
alstublieft
bitte
40
dank u wel
danke
41
Eet smakelijk!
Guten Appetit!
42
Neemt u mij niet kwalijk!
Entschuldigen Sie bitte!
43
Pardon!
Entschuldigung!
44
de sla
der Salat
45
de vis
der Fisch
46
het fruit
das Obst
47
de groente
das Gemüse
48
het vlees
das Fleisch
49
das Getreide
het graan
50
die Zutat
het ingrediënt
51
brauchen
nodig hebben
52
die Geschwindigkeit
de snelheid
53
die Ausbildung
de opleiding
54
die Ananas
de ananas
55
das Brötchen
het broodje
56
der Käse
de kaas
57
der Schinken
de ham
58
der Thunfisch
de tonijn
59
die Zwiebel
de ui
60
der gute Zweck
het goede doel
61
der Tisch
de tafel
62
bekommen
krijgen
63
das Getränk
het drankje
64
im Fernsehen
op tv
65
es ist egal
het maakt niet uit
66
der Ort
de plaats, plek
67
es gibt
er is, er zijn
68
die Bratkartoffeln
de gebakken aardappels
69
das Frühstück
het ontbijt
70
der Lachs
de zalm
71
die Nachspeise
het nagerecht
72
die Scheibe
het sneetje
73
mijn
mein-
74
Jouw, je
dein-
75
Zijn
sein-
76
Haar
ihr-
77
Ons, onze
unser-
78
Jullie
euer-
79
Hun
ihr-
80
Uw
Ihr-
