Dutch 1. Flashcards
(92 cards)
zich abonneren op
előfizetem (magam)
zijn afhankelijk van
függ vkitől/vmitől
antwoord geven op
megválaszolni
zijn bang voor
attől tart
beginnen met
vmivel kezdeni
zich bemoeien met
beleavatkozik (beleavatja magát)
zijn bezig met
vmivel elfoglalt
zijn bezorgd over
aggódik vmiért
bezuinigen op
visszavág (költségeket)
zijn boos op
mérges vkire/vmire
het prijsaanbod (2) (EN)
the price offer, the quote
Dat scheelt! (EN)
That makes a difference!
zodoende (EN)
that’s why
streng (EN)
strict
afijn, hoe dan ook, enfin (EN)
anyway (3)
aan de slag (EN)
start the work
badkuip
bathtub
verkopen (EN)
to sell
kopen (EN)
to buy
hebben voor de boeg (EN)
to have ahead of us
een fluitje van een cent (EN)
a piece of cake
tedere conditie (EN)
tender condition
teder (EN)
tender
komt voor elkaar, komt voor de bakker (EN)
consider, it’s done (2)