Nederlands eponiemen en lexicon Flashcards

(120 cards)

1
Q

autos

A

zelf (automatisch)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

bios

A

leven (biologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

chronos

A

tijd (chronometer)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

dia

A

door/ doorheen (dialoog)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

fonè

A

klinken (telefoon)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

gè (geo)

A

aarde (geologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

go(o)n

A

hoek (goniometrie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

grafein

A

schrijven (grafiek)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

homós

A

zelfde (homoniem)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

heteros

A

verschillend (heteroseksueel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

kine

A

bewegen (kinetische energie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

iso

A

gelijk aan (isotoop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

kratein

A

regeren (democratie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

kosmos

A

ruimte (kosmologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

logos

A

leer/ rede/ woord (logopedie, biologie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

macro

A

groot (macrofaag)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

micro

A

klein (microgolf)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

pathos

A

gevoel (empathie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

mono

A

één/ enkel (monotheïsme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

photós

A

licht (fotograaf)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

poly

A

veel (polytheïsme)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

topos

A

plaats (topografie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

scopos

A

zien (telescoop)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

sofie

A

wijsheid (filosofie)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
tele
ver (televisie)
26
dokter voor geestelijke gezondheid
psychiater
27
dokter voor wanneer hormonen zijn ontregeld
endocrinoloog
28
dokter voor ouderdomsziektes
geriater
29
dokter om te testen op kanker
oncoloog
30
dokter voor zenuwaandoening
neuroloog
31
dokter voor ontsteking van gewrichten
orthopedist
32
dokter voor zieke baby/ kind
pediater
33
dokter voor zwangere vrouw
gynaecoloog
34
huiddokter
dermatoloog
35
dokter voor spijsvertering
gastro-enteroloog
36
dokter voor de nieren
nefroloog
37
dokter voor oorontstekingen
otolaryngoloog
38
dokter voor bloedaandoening
hematoloog
39
dokter voor hartspier
cardioloog
40
frontalis
voorhoofd
41
nasus
neus
42
auris
oor
43
oculis
oog
44
labium
lip
45
lingua
tong
46
mamma
borst
47
abdomen
buik
48
manus
hand
49
nervus
zenuw
50
musculus
spier
51
pes
voet
52
umbilicus
navel
53
dens (dentes)
tanden
54
pica pica
ekster
55
cranium cerebrale
(hersen)schedel
56
turdus merula
merel
57
catus
(huis)kat
58
rattus
rat
59
tigris
tijger
60
canis
hond
61
elephantidea
olifant
62
mus
muis
63
studie van erfelijkheid en overdracht genen
genetica
64
studie van levende organismen
biologie
65
studie van zenuwstelsel en hersennen
neurologie
66
studie van samenstelling, eigenschappen en reacties van materie
chemie
67
studie van materie, energie ruimte, tijd
fysica
68
studie van warmte, energie, arbeid
thermodynamica
69
studie van interacties tussen organismen en hun omgeving
ecologie
70
studie van planeten, sterren en het universum
astronomie
71
studie van menselijke culturen, samenleving en evolutie
antropologie
72
studie van menselijk gedrag
sociologie
73
studie van menselijk denken, gedrag en mentale processen
pychologie
74
studie van productie, distributie en consumptie
economie
75
studie van politieke systeem, overheid
politicologie
76
studie van bewegende voorwerpen
mechanica
77
studie van oude menselijke geschiedenis
archeologie
78
studie van taal en structuur
linguïstiek
78
studie van bevolkingsaantallen
demografie
78
technische discipline met toepassing van elektriciteit en elektromagnetische velden
elektrotechniek
79
studie van het bouwen van machines en producten
mechatronica
80
een deel van geneeskunde waarbij je een zieke wonde geneest
heelkunde
81
studie van ontwikkelen van robots
robotica
82
araneus
spin
83
serpentes
slang
84
Valse vrienden
woorden die er in een andere gelijkaardig uitzien als in jouw taal, maar die een andere betekenis hebben
85
lemoen (Afrikaans)
oranje (Nederlands)
86
neuk (Afrikaans)
slaan (Nederlands)
87
seekoei (Afrikaans)
nijlpaard (Nederlands)
88
snabel (Deens)
slurf (Nederlands)
89
vrede (Deens)
boosheid (Nederlands)
90
pfeiffen (Duits)
fluiten (Nederlands)
91
einladen (Duits)
uitnodigen (Nederlands)
92
versuchen (Duits)
proberen (Nederlands)
93
proper (Engels)
goed, echt
94
eventual (Engels)
uiteindelijk
95
undertaker (Engels)
begrafenisondernemer
96
homo (esperanto)
man (Nederlands)
97
he (Fins)
zij (Nederlands)
98
kind (Ijslands)
schaap (Nederlands)
99
caldo (Italiaans)
warm (Nederlands)
100
agurk (Noors)
komkommer (Nederlands)
101
viola (Portugees)
gitaar (Nederlands)
102
constipado (Spaans)
verkoudheid
103
rock (Zweeds)
overjas
104
antopos
mens (antropologie)
105
wijdverbreid
verspreid over een groot gebied of over een grote hoeveelheid mensen
106
turbulent
vol onrust
107
connotatie
gevoelswaarde, bijklank
108
rendabel
het brengt meer geld op dan het kostte
109
lingua franca
gemeenschappelijk communicatiemiddel
110
hiaat
leegte
111
stigmatiseren
groep personen negatief wordt gelabeld, veroordeeld en uitgesloten.
112
xenofobie
angst voor vreemden
113
yuppie
jeugdige carrièremaker
114
inclusie
iedereen van de samenleving kan meedoen
115
jargon
taalgebruik
116
mantra
woord of zin dat wordt herhaalt
116
discours
redevoering
117
excelleren
onderscheiden