franse 7 parler des tâches ménagères Flashcards
(16 cards)
De bedden opmaken, de bedden opgemaakt
Faire les lits, fait les lits
De afwas doen, de afwas gedaan
Faire la vaisselle, fait la vaisselle
De was doen, de was gedaan
Faire la lessive, fait la lessive
De boodschappen doen, de boodschappen gedaan
Faire les courses, fait les courses
De tafel dekken, de tafel gedekt
Mettre la table, mis la table
Stofzuigen, gestofzuigd
Passer l’aspirateur, passé l’aspirateur
Dweilen, gedweild
Passer la serpillière, passé la serpillière
Strijken, gestreken
Repasser, repassé
De ramen wassen, de ramen gewassen
Laver les vitres, lavé les vitres
Het huis schoonmaken, het huis schoongemaakt
Nettoyer la maison, nettoyé la maison
De vuilbak leegmaken, de vuilbak leeggemaakt
Vider la poubelle, vidé la poubelle
Het speelgoed opruimen, het speelgoed opgeruimd
Ranger les jouets, rangé les jouets
Het gras maaien, het gras gemaaid
Tondre la pelouse, tondu la pelouse
Vegen, geveegd
Balayer, balayé
Afstoffen, afgestoft
Epousseter, épousseté
