franse 9 vour le passe compose des vieilles ir regles Flashcards
de verleden tijd van de oude regels (22 cards)
Zien (gezien)
voir (vu)
Hebben (gehad)
Avoir (eu)
weten (geweten)
Savoir (su)
moeten (gemoeten)
Devoir (dû)
krijgen (gekregen)
Recevoir (reçu)
kunnen, mogen (gekund, gemogen)
Pouvoir (pu)
willen (gewild)
Vouloir (voulu)
nodig zijn (nodig geweest)
Falloir (fallu)
lezen (gelezen)
Lire (lu)
zeggen (gezegd)
Dire (dit)
. komen (gekomen)
Venir (venu) (avec l’auxiliaire être !)
worden (geworden)
Devenir (devenu)
zijn (geweest)
Etre (été)
kennen (gekend)
Connaître (connu)
gaan (gegaan)
Aller (allé) (avec l’auxiliaire être !)
doen, maken (gedaan, gemaakt)
Faire (fait)
zetten, leggen (gezet, gelegd)
Mettre (mis)
drinken (gedronken)
Boire (bu)
nemen (genomen)
Prendre (pris)
schrijven (geschreven)
Ecrire (écrit)
openen (geopend)
Ouvrir (ouvert)