Brainscape's Knowledge GenomeTM


Top Flashcards (Certified)
All Flashcards

NLDS Vocab > Gezondheid > Flashcards

Gezondheid Flashcards

(78 cards)

Start Studying
1
Q

vivre sainement

A

gezond leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

être en bonne santé

A

in goede gezondheid verkeren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

faire du sport

A

aan sport doen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

manger des légumes

A

groenten eten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

des fruits frais

A

vers fruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

bouger beaucoup

A

veel bewegen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

un bon sommeil nocturne

A

een goede nachtrust

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

se détendre

A

zich ontspannen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

la malbouffe

A

junkfood

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

des stimulants, des excitants

A

pepmiddelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

boire trop de café

A

te veel koffie drinken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

vivre de façon stressée

A

onder stress leven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

être nerveux

A

zenuwachtig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

l’insomnie

A

slapeloosheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

être trop gros / l’obésité

A

te dik zijn / zwaarlijvigheid

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

aller chez le médecin

A

naar de dokter gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

être malade / être gravement malade

A

ziek zijn / ernstig ziek zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

la maladie

A

de ziekte

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

quels sont les symptômes?

A

wat zijn de symptomen?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

avoir de la fièvre

A

koorts hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

la température du corps

A

de lichaamstemperatuur

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

tousser / une toux sèche

A

hoesten / een droge hoest

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

avoir mal à la tête

A

hoofdpijn hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

avoir mal à la gorge

A

keelpijn hebben

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
avoir mal au dos
rugpijn hebben
26
avoir mal au ventre
buikpijn hebben
27
des douleurs à l'estomac
maagklachten
28
la grippe
griep
29
un rhume
een verkoudheid
30
avoir le cancer
aan kanker lijden
31
une attaque cardiaque
een hartaanval
32
le SIDA
AIDS
33
une infection
een infectie
34
un virus
een virus
35
un ulcère à l'estomac
een maagzweer
36
une hémorragie cérébrale
een beroerte
37
l'asthme
astma
38
des problèmes respiratoires
ademhalingsproblemen
39
la nausée
misselijkheid
40
le cholestérol
cholesterol
41
une maladie chronique
een chronische aandoening
42
une dépression
een depressie
43
suivre une thérapie
een therapie volgen
44
avaler des médicaments
geneesmiddelen slikken / innemen
45
avaler des médicaments
medicijnen/medicamenten slikken
46
acheter des vitamines
vitaminen kopen
47
des antibiotiques
antibiotica
48
des analgésiques
pijnstillers
49
des gouttes pour le nez
neusdruppels
50
prendre des cachets
pillen nemen
51
prendre des calmants
kalmeermiddelen nemen
52
les effets secondaires
neveneffecten / bijwerkingen
53
une prescription / prescrire des médicaments
een voorschrift / geneesmiddelen voorschrijven
54
un certificat médical
een medisch getuigschrift
55
aller chez le pharmacien
naar de apotheker gaan
56
consulter son médecin traitant
zijn huisarts raadplegen
57
le pharmacien
de apotheker
58
le dentiste
de tandarts
59
le kinésithérapeute
de kinesitherapeut
60
le médecin
de arts / de geneesheer
61
l'ophtalmologue
de oogarts
62
le chirurgien
de chirurg
63
l'infirmier / infirmière
de verpleger / verpleegster
64
aller à l'hôpital
naar het ziekenhuis gaan
65
être bien soigné
goed verzorgd zijn
66
être hospitalisé
in het ziekenhuis worden opgenomen
67
les services d'urgence
de spoeddiensten
68
les soins intensifs
intensieve zorgen
69
guérir / la guérison
genezen / de genezing
70
se sentir en bonne santé / mieux
zich gezond / beter voelen
71
être en forme
fit zijn
72
subir une opération
een operatie / ingreep ondergaan
73
un vaccin
een vaccin
74
une prise de sang
een bloedonderzoek
75
suivre un traitement
een behandeling volgen
76
une douleur forte
hevige pijn
77
mourir / la mort
sterven / de dood
78
bien se soigner
zich goed verzorgen

NLDS Vocab (12 decks)

Brainscape helps you reach your goals faster, through stronger study habits.
© 2025 Bold Learning Solutions. Terms and Conditions