Vervoer Flashcards

(124 cards)

1
Q

se déplacer

A

zich verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

le déplacement / un déplacement court

A

verplaatsing / een korte verplaatsing

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

le voyageur

A

reiziger

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

loin, c’est loin / tout près

A

ver, het is ver / dichtbij

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

le moyen de transport

A

het vervoermiddel

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

les transports en commun

A

het openbaar vervoer

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

prendre le train

A

de trein nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

le vélo / se déplacer en vélo

A

de fiets / zich per fiets verplaatsen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

le bateau

A

de boot

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

prendre l’avion

A

het vliegtuig nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

la voiture

A

de wagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

la moto

A

de motor

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

le camion

A

de vrachtwagen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

à pied

A

te voet

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

à la gare

A

in het station

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

prendre le train / bus / tram / métro

A

de trein / bus / tram / metro nemen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

faire la navette

A

pendelen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

le guichet de la gare

A

het loket van het station

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

voyager en train / en bus

A

met de trein / bus reizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

voici un folder avec tous les tarifs

A

hier hebt u een folder met alle tarieven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

il existe plusieurs formules de voyage

A

er bestaan verschillende reisformules

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

l’horaire

A

de uurregeling

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

téléphoner à la gare

A

naar het station bellen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

où se situe la gare?

A

waar ligt het station?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
la gare se trouve à 15 minutes à pied
het station bevindt zich op 15 minuten wandelen
26
le trafic ferroviaire
het treinverkeer
27
au guichet
aan het loket
28
acheter un ticket
een ticket kopen
29
acheter ses tickets en lignes
zijn tickets online kopen
30
acheter/prendre un abonnement (un abonnement mensuel / un abonnement annuel)
(maandabonnement / jaarabonnement) kopen/nemen
31
un abonnement scolaire
een schoolabonnement
32
un abonné
een abonnee
33
une carte pour dix trajets
een tienrittenkaart
34
un ticket de transport
een reisbiljet
35
prendre le train à destination de Paris
de trein nemen met bestemming Parijs
36
le train à destination de Paris
de trein richting Parijs
37
le train arrive à 10 heures
de trein komt aan om 10 uur
38
le train arrive à la voie 2
de trein komt aan op spoor 2
39
le train est annoncé avec un retard de 10 minutes
de trein is aangekondigd met een vertraging van 10 minuten
40
le train part de Namur
de trein vertrekt vanuit Namen
41
prendre une correspondance
overstappen
42
avoir le temps de changer de correspondance
tijd hebben om over te stappen
43
une correspondance
een verbinding / aansluiting
44
une liaison à l'intérieur / à l'extérieur du pays
een binnenlandse / buitenlandse verbinding
45
remplir un formulaire
een formulier invullen
46
mon abonnement est périmé
mijn abonnement is vervallen
47
j'ai perdu mon abonnement
ik ben mijn abonnement kwijt
48
un duplicata de son abonnement
een duplicaat van zijn abonnement
49
une réduction sur un abonnement
een korting op een abonnement
50
acheter son billet sur place
zijn ticket ter plaatse kopen
51
aller chercher son abonnement
zijn abonnement afhalen
52
un abonnement cher/avantageux
een duur / voordelig abonnement
53
son ticket de transport n'est plus valable
zijn vervoersbewijs is niet geldig
54
ce ticket de train n'est plus valable
die treinkaart is niet geldig
55
cela revient cher
dat komt duur uit
56
le voyage est interrompu
de reis is onderbroken
57
le réseau de métro
de metronetwerk
58
le métro te mènera vite sur place
de metro brengt je snel ter plaatse
59
tu dois prendre la ligne de bus 69
je moet buslijn 69 nemen
60
les voyageurs sont priés de...
de reizigers worden verzocht...
61
la ligne de métro
de metrolijn
62
tu dois prendre la ligne 2
je moet lijn 2 nemen
63
tu dois descendre au prochain arrêt
je moet bij de volgende halte uitstappen
64
voyager en voiture
met de wagen reizen
65
la distance
afstand
66
le trajet
rit
67
l'accident
het ongeval
68
la voiture d'occasion
tweedehandswagen
69
le chauffeur de camion
vrachtwagenchauffeur
70
avoir son permis de conduire
zijn rijbewijs halen
71
l'autoroute
de snelweg
72
la station essence
tankstantion
73
sur la route
op de weg
74
louer une voiture
een wagen huren
75
demander le chemin
de weg vragen
76
indiquer le chemin
de weg wijzen
77
Pardon, monsieur. Pouvez-vous m'indiqer le chemin vers Alost?
Pardon, meneer. Kunt u me de weg wijzen naar Aalst?
78
suivre les panneaux
de borden volgen
79
ce n'est pas loin
het is niet ver
80
le chauffeur de voiture
autobestuurder
81
c'est à 5 minutes / 10 kilomètres en voiture
Het is 5 minuten / 10 kilometer rijden
82
tourner à gauche / à droite
Links / rechts afslaan
83
Prendre la deuxième à gauche / à droite
de tweede links/rechts nemen
84
rouler tout droit
rechtdoor rijden
85
prendre la sortie 8
de uitrit 8 nemen
86
rouler jusqu'à l'église
tot aan de kerk rijden
87
le rond point
een rotonde
88
le carrefour
een kruispunt
89
les feux de circulation
verkeerslichten
90
du côté gauche / du côté droit
aan de linkerkant / rechterkant
91
arriver sur une place
op een pleintje terechtkomen
92
c'est bien indiqué
het is goed aangeduid
93
rouler sous le pont
onder de brug rijden
94
l'avion
het vliegtuig / het toestel
95
un vol vers Berlin
een vlucht naar Berlijn
96
la destination
bestemming
97
réserver son vol
zijn vlucht boeken
98
payer son ticket
zijn ticket betalen
99
l'aéroport
de luchthaven
100
la compagnie aérienne
luchtvaartmaatschappij
101
l'atterissage
de landing
102
l'avion atterrit à Zaventem
Het vliegtuig landt in Zaventem
103
L'avion décole à Zaventem
Het vliegtuig stijgt op in Zaventem
104
le vol est retardé / supprimé / reporté
de vlucht is vertraagd / afgeschaft / uitgesteld
105
première classe / classe économique
eerste klas / economische klas
106
à quelle heure part l'avion?
om welk uur vertrekt het vliegtuig?
107
le passager (en avion)
vliegtuigpassagier
108
le vol aller
heenreis
109
le vol retour
terugreis
110
à bord
aan boord
111
l'avion décolle à partir de la porte 45
het vliegtuig stijgt op aan gate 45
112
je vous souhaite un agréable vol
ik wens u een aangename vlucht
113
tu dois te rendre vers l'embarquement
je moet je begeven voor de inscheping
114
les bagages à main
de handbagage
115
un vol bon marché
een goedkope vlucht
116
une offre spéciale
een speciale aanbieding
117
les données pour le vol
de vluchtgegevens
118
une assurance voyage
een reisverzekering
119
une assurance annulation
een annulatieverzekering
120
un vol disponible
een beschikbare vlucht
121
le départ
het vertrek
122
l'arrivée
aankomst
123
le tarif
het tarief
124
embarquement en ligne
inchecken web