Vakantie reizen Flashcards

(99 cards)

1
Q

partir à l’étranger

A

naar het buitenland vertrekken / trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

séjourner à l’étranger

A

in het buitenland verblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

passer un an à l’étranger

A

een jaar in het buitenland doorbrengen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

partir en vacances

A

op / met vakantie gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

partir en vacances

A

op vakantie trekken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

partir en voyage

A

op reis gaan

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

un voyage scolaire

A

een schoolreis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

un voyage de groupe

A

een groepsreis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

les vacances d’été

A

de zomervakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

les vacanes de ski

A

de skivakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

le séjour

A

het verblijf

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

la destination de vacances

A

de vakantiebestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

les vacances en last minute

A

een last minute vakantie

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

une destination lointaine

A

een verre bestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

une destination exotique

A

een exotische bestemming

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

voyager à bas prix

A

goedkoop reizen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

un voyage coûteux

A

een dure reis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

une excursion d’un jour

A

een dagtrip

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

séjourner dans son propre pays

A

in eigen land verblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

séjourner à l’étranger

A

in het buitenland verblijven

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

un pays voisin

A

een buurland

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

le tour opérateur

A

de touroperator

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

l’agence de voyage

A

het reisagentschap

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

l’agence de voyage

A

het reisbureau

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
25
prendre l'avion
het vliegtuig nemen
26
prendre le train / tram / bus
de trein / tram / bus nemen
27
prendre les transports en commun
het openbaar vervoer nemen
28
faire de l'autostop à travers l'Europe
liften doorheen Europa
29
voyager en voiture
met de wagen reizen
30
prendre le bateau
de boot nemen
31
une croisière
een cruise
32
réserver son vol
zijn vlucht boeken
33
le vol aller et retour
de vlucht heen en terug
34
acheter son ticket de train
zijn treinticket kopen
35
la formule de voyage
de reisformule
36
loger dans un hôtel
in een hotel overnachten
37
une formule tout compris
een all inclusive formule
38
la nuitée
de overnachting
39
loger sous tente
in een tent logeren
40
camper
kamperen
41
trouver un bon endroit pour camper
een goede kampeerplek vinden
42
un bel endroit à la plage
een goede ligging aan het strand
43
près de la plage
vlakbij het strand
44
une vue magnifique
een prachtig uitzicht
45
sur la digue
op de dijk
46
à la côte
aan de kust
47
louer une maison de vacances
een vakantiehuisje huren
48
réserver une chambre d'hôtel
een hotelkamer boeken
49
loger dans une auberge de jeunesse
in een jeugdherberg overnachten
50
un voyage culturel
een cultuurreis
51
un voyage à la découverte de la nature
een natuurreis
52
un voyage organisé
een georganiseerde reis
53
un voyage organisé
een rondreis
54
un voyage d'aventure
een avontuurlijke reis
55
un voyage pour se promener
een wandelreis
56
des vacances sportives
sportieve vakantie
57
un citytrip
een citytrip
58
acheter un guide de voyage
een reisgids kopen
59
la visite
het bezoek
60
visiter un musée
een museum bezoeken
61
visiter une belle ville
een mooie stad bezoeken
62
découvrir un site naturel
een natuurgebied ontdekken
63
des beaux villages
mooie dorpjes
64
découvrir des endroits pittorresques
schilderachtige plekken ontdekken
65
des paysages magnifiques
prachtige landschappen
66
un bel endroit
een mooie plek
67
un endroit calme
een rustige plek
68
beaucoup de curiosités à visiter
veel bezienswaardigheden
69
reconnaître la région
de omgeving verkennen
70
reconnaître la région
de streek verkennen
71
j'aime la culture
ik ben een cultuurliefhebber
72
être allongé sur la plage
op het strand liggen / luieren
73
profiter du soleil
van de zon genieten
74
choisir pour l'aventure
voor het avontuur kiezen
75
faire des randonnées en montagne
in de bergen stappen
76
une randonnée en montagne
een trektocht door de bergen
77
apprendre à connaître une autre culture
een andere cultuur leren kennen
78
se reposer
tot rust komen
79
une excursion
een uitstapje
80
se détendre
zich ontspannen
81
suivre un itinéraire de voyage
een reisroute volgen
82
une carte
een map
83
faire ses bagages
zich koffer maken
84
emporter un sac à dos
een rugzak meenemen
85
perdre ses bagages
zijn bagage verliezen
86
les bagages à main
de handbagage
87
raconter ses vacances
zijn vakantieverhaal vertellen
88
la date de départ
de vertrekdatum
89
partir
vertrekken
90
arriver
aankomen
91
retourner
terugkeren
92
le voyage
de reis
93
le voyageur
de reiziger
94
le touriste
de toerist
95
le guide
de gids
96
le vacancier
de vakantieganger
97
comment s'est déroulé ton voyage?
hoe is je reis verlopen?
98
où vas-tu passer tes vacances?
waar ga je je vakantie doorbrengen?
99
mes vacances se sont bien / mal passées
mijn vakantie viel mee / tegen