Landen en nationaliteiten Flashcards
(78 cards)
dans quel pays habites-tu?
in welk land woon je?
quelle est ton origine?
wat is je afkomst?
de quel pays viens-tu?
uit welk land kom jij?
un étranger
een buitenlander
un étranger
een vreemdeling
quelle est ta nationalité?
Wat is jouw nationaliteit?
Avoir une nationalité étrangère
een buitenlandse nationaliteit hebben
l’Europe / l’Européen / européen
Europa / Europeaan / Europees
la Belgique / le Belge / belge
België / de Belg / Belgisch
La Wallonie / le Wallon / wallon
Wallonië / de Waal / Waals
La Flandre / le Flamand / flamand
Vlaanderen / de Vlaming / Vlaams
Bruxelles / les Bruxellois / bruxellois
Brussel / de Brusselaar / Brussels
la France / le Français / français
Frankrijk / de Fransman / Frans
Les Pays-Bas / le Néerlandais / néerlandais
Nederland / de Nederlander / Nederlands
l’Allemagne / l’Allemand / allemand
Duitsland / de Duitser / Duits
l’Italie / l’Italien / italien
Italië / de Italiaan / Italiaans
l’Angleterre / l’Anglais / anglais
Engeland / de Engelsman / Engels
le Luxembourg / le Luxembourgeois / luxembourgeois
Luxemburg / de Luxemburger / Luxemburgs
l’Irlande / l’Irlandais / irlandais
Ierland / de Ier / Iers
l’Ecosse / l’Ecossais / écossais
Schotland / de Schot / Schots
la Suède / le Suédois / suédois
Zweden / de Zweed / Zweeds
La Norvège / le Norvégien / norvégien
Noorwegen / de Noor / Noors
la Finlande / le Finlandais / finlandais
Finland / de Fin / Fins
le Danemark / le Danois / danois
Denemarken / de Deen / Deens
