Groepsdynamica College 4 Flashcards

(54 cards)

1
Q

taak circumflex model

A

4 groepsdoelen:

  • genereren: strategieën bedenken om doelen te bereiken, ideeën en plannen
  • kiezen: beslissingen maken, oplossingen kiezen
  • onderhandelen: oplossing bij het conflict zoeken
  • uitvoeren: dingen doen, neerzetten
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

conceptuele taken

A

info-uitwisseling, sociale invloed

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

gedragstaken

A

produceren, dingen neerzetten (iets presenteren)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

conflicttaken

A

individuen en groepen tegen elkaar opzetten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

coöperatieve taken

A

samenwerking, je haalt beiden winst hieruit

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

actuele productiviteit

A

potentiële productiviteit (PP) - productieverliezen (PL)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

sociale facilitering

A

verbetering in taakprestatie wanneer mensen in het bijzijn van anderen zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

coactie

A

werken in de aanwezigheid van anderen, maar geen interactie hebben met deze persoon –> je werkt vaak beter wanneer er mensen aanwezig zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Zajonc’s resolutie

A

sommige gedragingen zijn moeilijker uit te voeren dan andere wanneer er mensen aanwezig zijn:

  • dominante reacties: reactie sowieso uitvoeren, wordt vergroot
  • non-dominante reacties: minder snel uitvoeren, complexe taken zijn vaak moeilijk
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

compresence

A

staat van reageren in het bijzijn van anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

drive theory

A

bijzijn van anderen stimuleert klaar staan en arousal, je reageert fysiologisch maar de grootte van de verandering hangt af van de situatie en wie er kijkt/observeert

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

evaluatie vrees theorie

A

mensen hebben geleerd dat anderen de bron zijn van beloningen/straffen in hun leven, dus associëren sociale situaties met evaluatie en gaan dan dus harder werken dan anderen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

zelfpresentatie theorie

A

streven een goede indruk achter te laten bij anderen, geen slechte kwaliteiten willen laten zien, vooral wanneer het groepsgezicht bedreigd wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

afleiding-conflict theorie

A

aandacht wordt verdeeld over de taak en mensen in nabijzijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

mere-effort model

A

prestatie is afhankelijk van de manier waarop mensen informatie verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

sociale oriëntatie theorie

A

individuele verschillen in sociale oriëntatie voorspellen of iemand sociale facilitering voelt (positief of negatief)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

ringelman effect

A

minder productief werken wanneer je met veel mensen werkt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

2 bronnen van productieverlies

A
  • coördinatieverlies

- motivatieverlies

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

coördinatieverlies

A

mensen zijn niet goed op elkaar afgestemd (bijv. werken op verschillende snelheid of druk)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

motivatieverlies

A

mensen hebben in een groep minder motivatie om hard te werken (anderen doen het werk wel)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

social loafing

A

vermindering van individuele moeite wanneer mensen in groepen werken vergeleken worden met alleen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

free riding

A

minder toevoegen aan een collectieve taak wanneer anderen compenseren

23
Q

sucker effect

A

idee dat mensen die veel bijdragen en hard werken negatief geëvalueerd zullen worden en dus minder hard gaan werken

24
Q

collectieve effort model (CEM)

A

verliezen van productiviteit komt door 2 factoren die groepsmotivatie bepalen:

  • verwachtingen over het behalen van het doel
  • de waarde van het doel voor de groepsleden

–> hoge verwachten + hoge waarde van doel = meer moeite door groepsleden

25
taak demands
het effect dat een probleem of taak kenmerkt
26
soorten groepscontributies
- toevoegend - compensatoir - disjunctief - conjunctief - discretionair
27
toevoegende groepscontributie
taak is compleet nadat je je individuele prestaties optelt (taak + taak + taak = groepstaak)
28
compensatoire groepscontributie
gemiddelde wordt opgeteld van alle individuele prestaties (gemiddelde + gemiddelde + gemiddelde = groepstaak)
29
disjunctieve groepscontributie
1 oplossingsuitkomst namens de hele groep - intellectieve taken: kan objectief beoordeeld worden of het als goed of fout beschouwd kan worden - beoordelende taken: moet subjectief beoordeeld worden
30
conjunctieve groepscontributie
alleen goed uitgevoerd als alle leden toevoegen --> wederzijds afhankelijkheid vergroot
31
Köhler effect
in een groep gaan mensen beter werken dan alleen
32
discretionaire groepscontributie
ongestructureerde taak, leden kiezen zelf de combinaties van taken --> combinatie van individuele input
33
synergie
effect van gecombineerde systemen is groter dan wanneer de systemen los van elkaar werken --> groepsprestatie is hoger dan de individuele prestaties
34
brainstorming
creativiteit verhogen door allerlei ideeën te opperen - wees expressief - evaluatie uitwisselen - zorg voor grote hoeveelheid info
35
nominale groepen
individuen eerst zelf oplossingen laten bedenken en daarna samen al deze oplossingen uitwisselen en evalueren
36
social matching effect
productiviteit matchen aan de rest van de groep
37
teams
gestructureerde groep die specifieke doelen wil bereiken, door gecoördineerde, wederzijdse afhankelijkheid en interactie
38
real teams model
effectieve teams onderscheiden van andere teams - omarmen gezamenlijk doel - verhogen van motivatie - wederzijdse afhankelijkheid is goed - structuur duidelijk gedefinieerd - cohesie
39
soorten teams
- executief - onderhandeling - adviesgevend - service - prestatie/medisch/militair etc.
40
crews
getrainde teams die gespecialiseerde, standaard technische taken uitvoeren
41
ad hoc teams
teams van korte duur, teamleden selecteren van een pool van kandidaten
42
soorten leiderschap in teams
- manager geleid: executieve taken uitvoeren - zelf-managing: meer autonomie - zelf-designing: eigen structuur meer bepalen - zelf-governing: alle 4 de functies als verantwoordelijkheid hebben
43
input-process-output model (IPO)
factoren stellen het kader voor teamwork (input) deze faciliteren of inhiberen de natuur van het teamwork (process) consequenties die uit activiteiten van het team volgen (output)
44
KSA's
knowlegde, skills, abilities: nodig om een taak af te maken 2 typen: - taak-specifiek - interpersoonlijk
45
diversiteit
de mate waarin leden in een groep van elkaar verschillen
46
teamwork
leden van een team combineren hun sets van skills, kennis, abilities en bronnen --> samen het doel bereiken, taken structureren, groepsidentiteit ontwikkelen
47
3 essentiële processen voor teamwork
- transitieprocessen - actieprocessen - interpersoonlijke processen
48
transitieprocessen
missie analyse: de huidige situatie analyseren, doel specificatie, strategie formulering
49
actieprocessen
voortgang bijhouden, systeem monitoren, team monitoren, coördinatiegedrag laten zien
50
interpersoonlijke processen
produceren spanning, op te lossen door motivatie en vertrouwen opbouwen, affect management toepassen
51
interpersoonlijk vertrouwen
het vertrouwen dat anderen doen wat ze moeten doen, zonder surveillantie van anderen
52
orginasational trust model
vertrouwen in anderen is gebaseerd op percepties van kunnen, goedwillendheid en integriteit
53
romantisering van teams
het geloof dat een team effectief zal zijn, terwijl er geen empirische ondersteuning is hiervoor
54
kwaliteitscirkel
kleine, zelf-reguleerde groepen van employees die de product kwaliteit moeten verbeteren