Groepsdynamica College 5 Flashcards

(51 cards)

1
Q

leiderschap

A

anderen kunnen begeleiden, de groep samen kunnen brengen, structuur en support bieden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

processen die van invloed zijn op leiderschap

A
  • reciprocaal
  • transactioneel
  • transformationeel
  • coöperatief
  • aanpassend/doelstellend
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

taak-relatie model

A

leiderschapsgedrag wordt geclassificeerd in 1 van de 2 categorieën:

  • prestatie onderhoud
  • relatie onderhoud
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

leiderschap substituten theorie

A

analyse van factoren die de vraag naar een leider verminderen (substituten) of die de leider hinderen om zijn taak uit te kunnen voeren (neutralizers)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

goede leider theorie

A

succesvolle leiders hebben allemaal specifieke kenmerken die hen tot een goede leider maken
bijv. meer bewust nadenken, georganiseerd zijn

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Zeitgeist theorie

A

winnen/verliezen wordt bepaald door de geest van de tijd i.p.v. eigen keuzes etc.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

emotionele intelligentie

A

sociale capaciteit om andermans emoties in te schatten en eigen emoties te verwerken

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

babble effect

A

kwantiteit van deelname is belangrijker dan de kwaliteit van de bijdrage
meer kletsen in de groep –> hogere status

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

impliciete leiderschap theorie

A

leden hebben impliciete verwachtingen en aannames over leiders die van invloed zijn op hun aardig vinden van leiderschapspotentie in iemand

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

sociale identiteitstheorie

A

in hoeverre past een persoon bij de rest van de groep? past de leider goed bij de rest?

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

sociale rol theorie

A

stereotypen van sekserollen en leiderschapsrollen kunnen negatieve verwachtingen creëren voor vrouwen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

rol incongruentie

A

de uitvoer van de rol klopt niet met de verwachting die mensen over de rol hebben.
houdt vrouwen achter in leiderschapsposities, zorgt later voor een dubbele standaard als een vrouw wel leider wordt

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

terror management theorie (TMT)

A

mensen zijn zich tijdens tijden van crisis meer bewust van hun bestaan en mogelijk overlijden

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

3 voorkeuren voor leiders

A
  • taak georiënteerd
  • relatie georiënteerd
  • charismatisch
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

evolutionaire theorie

A

mensen passen zich evolutionair aan, verbetert de fitness van leiders en volgers

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

contingentie theorie

A

leiderschapseffectiviteit is afhankelijk van de motivatiestijl van de leider en de capaciteiten om de groep te controleren

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

leiderschap grid

A

mensen variëren in 2 dimensies:

  • zorgen om mensen
  • zorgen om resultaten

mensen die hoog scoren op beide dimensies zijn de beste leiders

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

situationele leiderschap theorie

A

de leider moet bepaalde gedragingen vertonen afhankelijk van de volwassenheid van de groep en de tijd/situatie waarin de groep zich bevindt

bijv. in het begin meer direct zijn en grenzen stellen, maar later in het proces ook gaan coachen en begrip tonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

leader-member exchange theorie

A

leiders hebben unieke relaties met alle leden in de groep. de kwaliteit van deze relatie beïnvloedt de verantwoordelijkheid, invloed etc. van en op de leden

  • inner group: positieve relaties met de leider
  • outer group: negatieve/minder positieve relaties met de leider
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

orginasational citizenship gedragingen

A

aardig zijn voor anderen, algemene manieren vertonen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

3 soorten leiderschap

A
  • autocratisch
  • democratisch
  • laissez-faire
22
Q

autocratisch leiderschap

A

geen input meenemen van groepsleden

soort dictator

23
Q

democratisch leiderschap

A

hele groep betrekken in beslissingen

24
Q

laissez-faire leiderschap

A

leider bemoeit zich er niet mee, laat alles aan de groep over

25
shared leadership
de suggestie om de macht te verdelen over 2 of meer personen
26
5 soorten volgers
- conformist - passief - pragmatisch - vervreemd - voorbeeld
27
transactioneel VS transformationeel leiderschap
leider en lid doen transacties op basis van tijd, geld, hulp en bronnen VS de relatie tussen leider en lid zorgen ervoor dat ze elkaar naar een hoger level van moraliteit of motivatie brengen
28
functionele theorie van groepsbeslissingen maken
een groep gaat vaak door algemene delen van een proces: 4 stages: - oriëntatie - discussie - beslissing - implementatie
29
collectief processing model
mensen zoeken en verwerken relevante informatie tijdens de groepsdiscussie
30
transactieve geheugen processen
informatie is doorgegeven aan verschillende leden van die groep, om ervoor te zorgen dat deze info wordt doorgegeven
31
cross-cuing
iemand zegt iets wat de herinnering van de ander triggert, om op deze manier informatie terug te halen
32
social decison scheme
groepsmethode voor het combineren van individuele input in een individuele groepsbeslissing bijv. - delegatie - gemiddelden - stemmen - een consensus bereiken
33
2 soorten recht
- distributief recht | - procedurele recht
34
normatief model van beslissingen maken
wanneer moet je groepen gebruiken en wanneer niet?
35
5 typen van beslissingen maken
- simpelweg beslissen - consult (individueel) - consult (groep) - faciliteren - delegeren
36
planning fallacy
de neiging om tijd te onderschatten die nodig is om aan plannen te voldoen. mensen zijn te optimistisch, vooral in groepen
37
wet van trivaliteit
de hoeveelheid tijd die besteed wordt aan een taak zal een inverse proportie zijn van de consequentie van die taak
38
gedeelde informatie bias
teveel tijd besteden aan het evalueren van gedeelde informatie en niet op ongedeelde informatie
39
common knowledge effect
de aanname dat de kennis die je bezit algemene kennis van de groep is. vaak is dit niet het geval en weten veel mensen niks van de info die je te bieden hebt
40
confirmation bias
neiging om naar info te zoeken die iemands mening bevestigt en niet ontkent. je negeert informatie die je mening mogelijk zou kunnen ontkennen
41
post-beslissingsneigingen
- implementatie mislukt: group serving --> leden vermijden verantwoordelijkheid - implementatie slaagt: self serving --> leden willen maar al te graag de credits voor het succes
42
Abilene paradox
een actie ondernemen als groep waar iedereen het individueel niet mee eens is, dus gaat de groep door met mislukken
43
entrapment
escalerende investering waarbij iemand een actie kiest die juist meer geld blijkt te kosten
44
gezonken kosten
investering die verloren is en door toekomstige acties niet terug wordt verdiend
45
groepspolarisatie
groepsleden worden naar een meer extreme mening gestuurd, bepaald door de meerderheid of het gemiddelde van voorkeuren van de leden
46
overhalende argumenten theorie
leden veranderen hun mening tijdens groepsdiscussie, over het algemeen een positieverandering die de meerderheid heeft bepaald
47
groupthink
manier van denken waarin mensen het graag met elkaar eens willen zijn en daardoor onnodige fouten/beslissingen maken
48
3 symptomen van groupthink
- overschatting van de groep - gesloten-mind - druk naar uniformiteit
49
oorzaken van groupthink
- cohesie - structurele fouten van de groep - provocerende situationele context
50
groepscentrisme
je blijft de groep steunen en behouden in uniformiteit, waardoor de groep slechte beslissingen maakt
51
sociale identiteits en ubiquity model
groupthink leidt alleen tot problemen wanneer aan 3 condities voldaan wordt: - groepsuniteit is niet de oorzaak, maar een dreiging voor sociale identiteit - groep heeft zelf een set van bepaalde (slechte) normen ontwikkeld - groepsleden hebben weinig zelfvertrouwen