H11.6: Oorzaken klachten en symptomen hypo-hyper Flashcards

(30 cards)

1
Q

Symptomen hyperthyreoïdie

A
  • Vermoeidheid
  • Warmte intolerantie
  • Overmatig transpireren
  • Warme, vochtige huid
  • Gewichtsverlies
  • Snelle, onregelmatige pols
  • Kortademigheid bij inspanning
  • Snelle darmpassage
  • Nervositeit
  • Tremor van vingers
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

Symptomen hypothyreoïdie

A
  • Vermoeidheid
  • Koude intolerantie
  • Gelaats-, ooglidoedeem
  • Koude, droge huid
  • Gewichtstoename
  • Langzame pols
  • Spierzwakte
  • Obstipatie
  • Geheugenverlies
  • Depressie
  • Hese, lage stem en trage spraak
  • Bros haar, haaruitval
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

Targetweefsels SKH

A
  • Hart
  • Skeletspieren
  • Bruin vetweefsel
  • Bot
  • Hersenen
  • Hypofyse
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

Waar heeft SKH effect op?

A

Cardiovasculaire hemodynamiek

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

Wat is het directe effect van T3 op het hart?

A
  • HF neemt toe
  • Contractiliteit neemt toe (positief inotroop en chronotroop)
  • Toename CO
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

Waar zorgt SKH nog meer voor?

A

Vasculaire systemische weerstand, dus vasodilatatie

Ondervulling waardoor bloedvolume omhoog gaat door natriumreabsorptie via nier

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

Effecten hyperthyreoïdie:
- Systemische vasculaire weerstand
- HF
- Ejectiefractie
- CO
- Isovolumetrische relaxatie duur
- Bloedvolume

A
  • Omlaag
  • Omhoog
  • Omhoog
  • Omhoog
  • Omlaag
  • Omhoog
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

Effecten hypothyreoïdie:
- Systemische vasculaire weerstand
- HF
- Ejectiefractie
- CO
- Isovolumetrische relaxatie duur
- Bloedvolume

A
  • Omhoog
  • Omlaag
  • Omlaag
  • Omlaag
  • Omhoog
  • Omlaag
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

Stappen contractie cardiomyocyt

A
  • Depolarisatie dus kalium cel uit en natrium in
  • Calcium cel in waardoor intracellulaire calciumconcentratie verhoogd wordt wat RYR-Ca kanaal stimuleert
  • Instroom van calcium via RYR vanuit SR cytoplasma in
  • Calcium stimuleert actine- en myosine filamenten voor contractie
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

Relaxatie cardiomyocyt

A
  • Calcium door SERCA terug gepompt in SR, kost ATP
  • Calcium concentratie in cytoplasma neemt af
  • Actine- en myosinefilamenten ontspanning weer en hartspier relaxeert
  • NCX zorgt voor uitwisseling van calcium cel uit en natrium cel in
  • Na/K pomp wissel natrium cel uit voor kalium cel in
  • Calcium kan via calciumkanaal aan omgeving worden afgegeven
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

T3 functie bij contractie en relaxatie

A
  • Bindt aan kernreceptor
  • Stimuleert eiwitsynthese RYR, SERCA, NCX
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

MHC

A
  • Myosine heavy chain
  • Alfa: snelle contractie en relaxatie
  • Beta: langzame variant
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

Futiele cycli

A
  • Calcium cyclus in SR
  • Na/K cyclus op celmembraan
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

Uitleg warmteproductie skeletspierweefsel

A
  • Via RYR gaat calcium naar cytoplasma waardoor er meer activiteit moet zijn van SERCA om calcium terug te winnen
  • ATP is nodig en hierbij komt warmte vrij
  • Ook wordt Na/K-ATPase gestimuleerd en zorgt voor futiele cyclus
  • Na- en K-kanalen komen meer tot expressie
  • Om dit te compenseren moet Na/K-ATPase meer op gang komen en kost ATP
  • Door het lekken van ionen die weer actief teruggepompt moeten worden ontstaat warmte
  • SKH stimuleert lekken ionen waardoor meer ATP wordt gebruikt voor productie van warmte
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

Locatie bruin vet

A
  • Sleutelbeenderen
  • Wervelkolom
  • Vrouwen
  • Mager
How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

Coupling

A
  • Energie uit nutriënten wordt gebruikt om protonengradiënt aan te leggen
  • Met gradiënt kan je ATP synthetiseren
17
Q

Uncoupling

A
  • Door UCP1
  • Protonen terugpompen en maakt hierbij warmte ipv ATP
18
Q

Locatie UCP1

Locatie UCP2

Locatie UCP3

Locatie UCP4 en 5

A

Alleen bruin vetweefsel

Hart, skeletspieren, bruin vetweefsel en nierweefsel

Skeletspieren en bruin vet

Brein

19
Q

Thyrotoxiscose geassocieerd met

A
  • Osteoporose (verlaagde botdichtheid)
  • Versnelde botgroei
20
Q

Hypothyreoïdie

A
  • Osteosclerose (verhoogde botdichtheid)
  • Vertraagde botgroei
21
Q

TRa1 gebrek

A
  • Afwijkende schildklierfunctie met normaal TSH
  • Milde tot ernstige psychomotorische achterstand
  • Groeiachterstand
  • Macrocefalie
  • Vertraagde sluiting schedelnaden
  • Constipatie
  • Milde anemie
  • Verlaagde botleeftijd
22
Q

Cretinisme

A
  • Lichamelijke achterstand
  • Cognitieve defecten
23
Q

Functie SKH

A
  • Stimuleert vorming neuronen
  • Groei dendrieten
24
Q

Gevolg tekort SKH

A

Depressie- en concenratiestoornissen

25
Mutatie MCT8
T3 en T4 kunnen niet over BBB met psychomotorische retardatie tot gevolg
26
Hypofyse werking
- Krijgt FT4 vanuit bloedbaan - M.b.v. D2 omgezet in T3 - T3 kern in - Bindt aan TRb2 receptor
27
Gevolg als T3 bindt aan kernreceptor
Transcriptie geremd
28
Waar is TSH voornamelijk van afhankelijk?
FT4 en niet echt van T3
29
Wat voor relatie tussen TSH en T4?
Lineair TSH is zeer gevoelig voor kleine veranderingen in FT4
30
Resistentie tegen beta-receptoren
Hypofyse slaagt er niet in om TSH te verlagen waardoor T3 verhoogd is Hart is nog wel functioneel, omdat deze vooral werkt m.b.v. alfa-receptoren DUS: verhoogde HF, omdat alfa-receptoren niet resistent zijn