H3 vertering, absorptie en transport Flashcards

1
Q

rectum

A

endeldarm
(laatste stuk van het darmkanaal)
(kanalus analus is laatste deel van rectum)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
2
Q

homeostase

A

het constant houden van het inwendig milieu door regelmechanismen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
3
Q

reflux

A

backflow (oprispingen van maagzuur bv)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
4
Q

probiotica

A

levende bacteriën die een positief effect op de gezondheid hebben
- niet bewezen werkzaam bij gezonde mensen
- inname bij ziekte op advies van arts

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
5
Q

prebiotica

A

verzamelnaam voor stoffen die de groei van bepaalde bacteriesoorten in het lichaam bevorderden
zitten in groente, fruit, graanproducten, peulvruchten
extra inname geen bewezen voordelen
teveel inname: winderigheid of diarree.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
6
Q

hormonale feedback
(def + voorbeeld)

A

gastrine - productie door maag reguleert de HCl aanmaak. bij pH1,5 wordt productie van gastrine gestopt en stopt de productie van HCl.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
7
Q

meest voorkomende ziekte aan darmkanaal (3)

A

kanker
colitis ulcerosa (chronische ontsteking dikke darm)
ziekte van Crohn (chronische ontsteking spijsverteringskanaal)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
8
Q

amylases

A

koolhydraat afbrekende enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
9
Q

peptidases

A

eiwit afbrekende enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
10
Q

lipases

A

vetafbrekende enzymen

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
11
Q

pancreas

A

alvleesklier
produceert enzymen voor de afbraak van koolhydraten, eiwitten en vetten.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
12
Q

bolus

A

gekauwd en doorgeslikt voedsel brok

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
13
Q

mond (onderdelen)

A

tong (smaak/verplaatsen voedsel)
pharynx = keelholte/slokdarmhoofd (korte buis waar slokdarm en luchtpijp samenkomen)
epiglottis = strotklepje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
14
Q

pharynx =

A

keelholte/slokdarmhoofd (korte buis waar slokdarm en luchtpijp samenkomen)

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
15
Q

keelholte/slokdarmhoofd (korte buis waar slokdarm en luchtpijp samenkomen)

A

pharynx

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
16
Q

epiglottis =

A

strotklepje

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
17
Q

strotklepje

A

epiglottis

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
18
Q

Esophagus

A

slokdarm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
19
Q

beschrijf hoe bolus wordt doorgeslikt

A

tijdens slikken gaat bovenste sluitspier esophagus open, bolus glijdt door gat in diafragma naar de maag. onderste sluitspier sluit daarna zodat voedsel nier meer naar boven kan.

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
20
Q

beschrijf vertering in de maag

A

bolus wordt vloeibaar gemaakt.
beweegt van boven rustig naar beneden
vloeibaar wordt het chyme genoemd

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
21
Q

chyme

A

door de maag vloeibaar gemaakte bolus

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
22
Q

stoffen geproduceerd in de maag

A

soort pepsine (afbraak eiwitten)
lipase (afbraak vetten)
gastrine (hormoon dat zuurproductie reguleerd)
zoutzuur
slijm

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
23
Q

functie maagzuur

A

doden parasieten en bacteriën
bevorderd de werking van pepsine (die heeft zuur milieu nodig)
denaturatie van eiwitten

How well did you know this?
1
Not at all
2
3
4
5
Perfectly
24
Q

pylorische sluitspier

A

sluitspier onder in de maag
toegang naar duodenum

25
Q

duodenum

A

12-vingerige darm

26
Q

dunne darm (3 onderdelen)

A

duodenum (12-vingerige darm)
jejunum
ileum

27
Q

wat weet je van … de dunne darm (4)

A

3 meter lang
aan het begin zit de galbuis
door galbuis vloeistof vanuit galblaas EN alvleesklier
afgesloten van dikke darm dmv ileoceale klep (=sluitspier)

28
Q

ileoceale klep

A

sluitspier tussen dunne en dikke darm

29
Q

wat weet je van … de dikke darm

A

heet colon
laatste stuk is rectum
laatste stuk van rectum is kanalus analus
onttrekt water uit laatste voedselresten

30
Q

defecatie

A

poepen/poep

31
Q

functie appendix

A

lymfe weefsel
reserve set darmflora

32
Q

functie sluitspieren in spijsverteringskanaal

A

voorkomen van reflux
ophouden van bolus/chyma tot dat het proces knaar is en het door mag
ophouden van defecatie tot dat het water en zout er uit is en je bij de wc bent.

33
Q

welke organen produceren spijsverteringsenzymen

A

speeksel klieren
maag
pancreas
lever(galblaas)
dunne darm

34
Q

welk enzym produceert: speeksel klier

A

pH 6,5
amylase

35
Q

welk enzym produceert: pancreas

A

pH neutraal - 8
Amylase (koolhydraten)
Trypsine, chymotrypsine en carboxypeptidase (eiwitten)
cholesterolesterase, pancreaslipase en fosfolipase (vetten)
+NaHCO3 (buffert het zuur uit de maag)

36
Q

wat weet je van … gal

A

pH 8,5
emulgator, lost vet op in de duodenum
gemaakt door lever

37
Q

NaHCO3

A

natriumbicarbonaat (baking soda) buffer in het lichaam

38
Q

Na2CO3

A

natruimCarbonaat (soda) heeft bufferende werking

39
Q

binas 82 leren c,e
doorlezen: 82 f

A

binas 82 geleerd

40
Q

transport manieren van voeding de darmwant is (4)

A

via de micro villi
diffusie
diffusie gefaciliteerd
actief transport (tegen concentratie gradiënt in, kost E)
endocytose

41
Q

door darm opgenomen nutriënten richting bloed:

A

water oplosbare nutriënten
kleine vet moleculen

42
Q

door darm opgenomen nutriënten richting lymfe systeem:

A

chylomicron (transportdeeltje met daarin de grotere vetten)
gaat via de grote borstbuis (ductus thoracicus) richting bloed. wordt daar via enzymen verder verwerkt, dan naar lever.

43
Q

weg van het bloed om nutriënten op te halen.

A

via slagader naar darmen via hepatische poortader lever naar hart
lever in: hepatische poortader + lever slagader
lever ziet stoffen uit darmen dus het eerst.
first line of defense

44
Q

intestinalis

A

darmen

45
Q

GI tract

A

maagdarmkanaal
spijsverteringskanaal

46
Q

microbioom

A

darmflora
100 biljoen microben - bacteriën, virussen, schimmels, protozoa en andere micro-organismen

47
Q

symbiose microbioom

A

juiste voedsel voor m.o. –> productie stoffen –> positief effect op:
- darmziekten
- verbetering immuunfunctie
- verzadiging/honger gevoel
- geluksgevoel
- allergieën
- etc.

48
Q

reactie maagzenuw op voedsel

A

maagzenuw registreert voedsel
–> maagsappen worden geproduceerd + spieren gaan werken
–> maag stroomt leeg
–> maagzenuw registreet geen voedsel
–> maagsapproductie stopt + spieren komen tot rust

49
Q

reactie duodenum op zuur chyme

A

aanwezigheid zuur chyme
–> cellen in de duodenum wand produceren secretine
–> secretine via bloed naar pancreas
–> pancreas produceert bicarbonaat
–> via ductus naar duodenum
–> pH in duodenum weer neutraal

50
Q

reactie duodenum op vet

A

aanwezigheid vet
–> cholecystokinine (CCK) productie door darmwand
–> via bloed naar galblaas (komt ook in pancreas)
–> galblaas trekt samen (stimuleert pancreas afgifte sappen/enzymen)
–> gal komt in duedenum
–> vet emulsie ontstaat
–> geen aanmaakt meer van cck door darmwand

51
Q

hormonen productie in de gaster en intestinalis (darmen)

A

gastrine
secretine
cholecystokinine
+ 20 anderen
regelen voedsel verwerking en inname (o.a. verzadigingsgevoel)

52
Q

segmentatie

A

een periodiek samenknijpen of verdelen van de darm op intervallen in de lengte door de cirkelvormige spieren.

53
Q

peristaltiek

A

golvende spiersamentrekkingen van het darmkanaal die de inhoud voortduwen.

54
Q

hormonen

A

chemische boodschappers. Hormonen worden afgescheiden door verschillende klieren als reactie op veranderde omstandigheden in het lichaam. Elk hormoon gaat naar een of meer specifieke doelweefsels of -organen, waar het een specifieke reactie uitlokt om de homeostase te handhaven.

55
Q

hormonale feedback

A

zelfcorrigerend systeem:
bepaalde toestand –> reactie door bv aanmaak hormoon –> aanwezigheid hormoon geeft reactie –> toestand neemt af –> hormoon productie neemt af
bv gastrine –>pH

56
Q

voorbeeld hormonale feedback

A

Voorbeeld: Wanneer de pylorische sluitspier zich ontspant, glijdt er zuur chyme doorheen. De cellen van de pylorisspier aan de darmzijde voelen het zuur, waardoor de pylorissluiter zich stevig sluit. Pas als het chyme is geneutraliseerd door pancreasbicarbonaat en de sappen rond de pylorische sluitspier alkalisch zijn geworden, kan de spier zich weer ontspannen. Dit proces zorgt ervoor dat het chyme langzaam genoeg vrijkomt om te worden geneutraliseerd terwijl het door de dunne darm stroomt. Dit is belangrijk omdat de dunne darm minder slijmlaag heeft dan de maag en dus minder goed beschermd is tegen zuur.

57
Q

cholecystokinine

A

hormoon
afgegeven door duodenum (reactie op vet)
laat galblaas samentrekken

58
Q

secretine

A

hormoon
afgegeven door duodenum (reactie op zuur)
laat pancreas bicarbonaat produceren