H33 SEM 2 Flashcards
1
Q
een categorie
A
UNE catégorie
1
Q
een combinatie
A
UNE conbinaison
2
Q
de relativiteit
A
la relativité
3
Q
een crcontrole
A
un contrôle
4
Q
een klassement
A
un classement
5
Q
een criterium
A
un critère
6
Q
de superioriteit
A
la supériorité
7
Q
nefast
A
néfaste
8
Q
gesofisticeerd, gekunsteld
A
sophistiqué(e)
9
Q
voornaamste
A
le principale / LA plus importante
10
Q
bijkomstig, minder belangrijk
A
secondaires / accessoires
11
Q
allergrootste
A
le capital
12
Q
het belang !
A
l’intérêt (m)
13
Q
het onderscheid
A
la distinction
14
Q
types, soorten
A
types / sortes (V)
15
Q
Buitengewone
A
extraordinaire
16
Q
een zonderling , een buitenbeentje
A
un original
17
Q
vreemd, zonderling
A
bizarre / étrange / curieux
18
Q
curiositeiten, curiosa
A
curiosités
19
Q
waardevolle
A
de grande valeur
20
Q
de moeite
A
la peine
21
Q
schatten, ramen !
A
estimer / évaluer / juger
22
Q
stel op prijs, waardeer
A
apprécie
23
Q
belang
A
importance
24
betwiste
contestées
25
in evenwicht brengen !
équilibrer
26
aanzienlijke
substantiels / considérables
27
onbeduidend , miniem
insignifiant ! / minime
28
we hebben nodig
nous avons besoin d' / il nous faut des
29
de noodzaak
LA nécessité
30
vereist, maakt nodig
exige / impose / requérir
31
passende, aangepaste !
appropriés / adéquats
32
overdrijving
exagération
33
dankbaarheid
la reconnaissance
34
geprezen
loué
35
een mislukking
un échec
36
het nut
l'utilité
37
ongelijke
inégale
38
erger
pire
39
afschuwelijk !
affreux / abominable
40
gemeen
ignoble / une sale caractère
41
overbodig
superflue / inutile
42
gelijkaardigs
de semblable / de pareil / de tel
43
verassend, verbazend
suprenant / étonnant
44
erbarmelijk, beneden alle peil
lamentable / déplorable / pitoyable
45
dubbelzinnige
équivoques
46
ongehoord
inouïe
47
tussen
intermédiaires
